Neus: nieuwe versie 1991 Jacques Polge, François Demachy
Flacon: originele versie Jean Helleu
Eigenlijk is het merkwaardig dat het tot 1873 heeft moeten duren voordat Parijs met een parfum wordt vereerd: Exposition de Paris van Guerlain. Merkwaardig, omdat de lichtstad al eeuwenlang gold als dé metropool van de goede smaak en verfijning; als de plaats waar de kostbaarste parfums werden gemaakt en verkocht. Maar dan gaat het ‘snel’; 1887 Paris Nouveau. Wederom Guerlain.
Twintig jaar later is het Roger & Gallet: Gloire de Paris. Slechts een enkele parfumeur kwam op het idee een parfum naar de geboorteplaats van goedverkopende geuren te noemen. Wederom Guerlain met Rue de la Paix(1908) en Champs-Elysées (1912) beide hommages aan de straten waar de winkels van de parfumeursfamilie waren gehuisvest. Met Chypre de Paris (1909) vereerde het de stad zelf.
In 1912 presenteert het voor mij volslagen onbekende T Jones Gai Paris weliswaar gehuld in een prachtige flacon ontworpen door Julien Viard (geweldige designer by the way). Het duurt tot 1921 voordat Parijs zijn eigen parfum krijgt. Dan komt Coty met Paris.
Toch is het niet deze parfumeur – die toen het beroemdst en meest succesvol was – die de naam en faam van de lichtstad wereldwijd olfactorisch verspreidt. Deze eer komt Bourjois (anno 1826) toe. In 1929 lanceert dit cosmetica- en parfumhuis het legendarische Soir de Paris, het eerste Franse parfum dat op grote schaal in Amerika werd gepromoot. Maar niet nadat de naam was vertaald in Evening in Paris.
Andere ‘historici’ beweren dat het andersom ging. Bij de introductie in Frankrijk werd de Engelse naam omgedoopt tot Soir de Paris. Omdat de geur niet al te duur was, konden de Amerikaanse vrouwen voor wie een reis naar de Franse hoofdstad altijd een fantasie zou blijven, zich toch in Parijs wanen – Spirit of Paris (1930) en Springtime in Paris (1931) zijn de minder bekende opvolgers.
Evening in Pariswerd razend populair resulterend in bijzondere versies: in de vorm van de Eiffeltoren, champagnekoeler, hoefijzer, schildpad, lucifersdoosjes, hoteldeur en paasei! Er werden zelfs Miss Soir de Paris-verkiezingen gehouden! Grappig detail: in 1923 sponsorde Bourjois in Amerika een radioprogramma ter promotie van een gezichtspoeder. Dat progamma heette – mais oui! – Evening in Paris.
De vintage-versie (ik heb een eau de cologne-versie gescored op een rommelmarkt): lijkt net of je met een vooroorlogse Guerlain vandoen hebt. Zacht, heel poederig met een prachtige kruidige sluier. Eerst de chique opening: bergamot met lindebloesem – ruik je niet vaak deze combi – snel overgaand in een boeket van viooltje (zuurtjeszoet), sering (zonnig-bloemig), roos (zoet) en jasmijn (helder). Samen een zoet-zonnig boeket versterkt door aldehyden die de geur, hoe me je het zeggen, een een zilverachtige geven. Voor de kruidige noot zorgt anjer versterkt door kruidnagel. Afronding: mooi en intens door vetiver en storax.
Bijna niet te vergelijken met de 1991-versie. De all-over indruk van deze Soir de Paris: zoeter, fruitiger en minder ‘diep’. Toeristenwinkelchic. Komt door de nadruk op heliotroop met zijn vanilleachtige geur in het hart – voorafgegaan door ‘groene noten’, bergamot en perzik – omringd door roos, viooltje, jasmijn, lelietje-van-dalen en ylang-ylang. Heel veel, heel veel bloemen, beetje te veel, beetje glad, wegglijdend in een fond zoals zoveel populaire geuren in de jaren negentig, want opgebouwd uit amber, ceder- en sandelhout, musk en vanille.
Zin in een gezellig ouderwetse geur. Zin in veilige tuttige chic waarvan je zeker weet dat hij nooit in de buurt zal komen van (de toenmalige) favoriete prestigegeuren (denk couturier) maar er ‘stiekem’ tegenaan schuurt. De reden? Op mijn Facebookpagina verschijnt al een tijdje Yves Rocher-reclame. Sale. 50 procent korting.
Nee, ik hoef geen cadeautje maar laat een boom planten. Dan toch maar eens Cléa kopen die voorbijkomt, nu ik lees dat Cuir de Nuit (wou ik eigenlijk aanschaffen), geen druppel leer bevat. Want Cléa is dat niet zo’n… lees eerste zin nog een keer.
Uit 1980 stamt die, toen het nog gewoon comme il faut was om direct een extract (ben benieuwd in hoeverre die verschilde van de eau de toilette) in het assortiment op te nemen. Cléa is volgens mij nu de oudste geur uit de Rochercatalogus. Afgaande op de opgegeven ingrediënten, ruik ik haar in gedachten. Een mix van vintage Nina Ricci, Chanel en Hermès besprenkeld met aldehyden.
Ik kom aardig in de buurt als ik de recensie op Make Up Alley lees: ‘Zo mooi en zo betaalbaar! Heel vrouwelijk (roos, jasmijn, lelietje-van-dalen), sensueel (amber, vanille), maar ook modern en spontaan dankzij de vetiver. Doet me denken aan de grote aldehyden-klassiekers (N°5, Calėche) maar ook aan Brosseau Ombre Rose (de manier waarop de bloemen zich vermengen met de vanille) en Estée Lauders Intuition (de amber)’. Ik zeg: geloofwaardig omschreven.
Binnen twee dagen later werd de geur afgeleverd. Impressie: een echte anti-snobgeur die je ‘toch’ een rijk gevoel geeft. Leuk: je ruikt goed dat de klassieke roosjasmijn-combi mooi-fris wordt ondersteund door lelietje-van-dalen. De aldehyden daarentegen gedragen zich tam, dan wel veilig, waardoor de associatie met ‘tuttig’, dan wel veilig wordt versterkt. De amber-afronding – vanille, amber – glijdt mee in dezelfde stemming. De vetiver daarentegen ontgaat me, net zoals die me ontgaat in Hermès’ Calèche. Ik ruik in de afronding een sterke houtnoot – maar eerder ‘iets van ceder’ of blank hout dan vetiver.
Dat de geur nog steeds wordt geproduceerd – ‘respect!’ – zegt iets over de reputatie, de uitstraling. Al vraag ik me wel af wie gebruikster is. Ik bedoel: hoe zou zo’n überhippe druk-druk-druk bakvis-bakfietsmoeder van nu met tig hobby’s en vriendinnen, en best wel een artistieke smaak (plus een klein alcoholprobleempje) reageren als die Cléa van man en kids krijgt met Moederdag. Terwijl ze haar teleurstelling probeert onzichtbaar te maken achter een croissant – zo leuk dat ontbijtje op bed gemaakt door Emma en Noah – zie je haar denken: ‘Maar weet je dan niet dat ik van zó van Jo Malone hou en wel eens naar Skins ga…’.
Als mensen zeggen: ‘Wat ruik je lekker!’ en je antwoordt enthousiast ‘Cléa!’, dan bestaat de kans – hangt er natuurlijk wel van af in welke kring je op dat moment bevindt – dat ze meewarig naar je kijken – ‘De stakker!’ Je kunt deze arrogantie eenvoudig pareren met: ‘Het is ook – niet verder vertellen, promise? – Martha Stewarts favoriet.
Tenslotte, van de in 1980 gelanceerde geuren zijn er nog weinig in productie.
‘Die geur; dat is hoe liefde ruikt. Zou het flesje niet willen inruilen voor een vriendin’. Klinkt nogal al heftig. Moet wel gezegd: de schrijver van dit appje (afgelopen donderdag verstuurd) is net gestopt met een relatie, en omschrijft haar als ‘mijn huidige ex’.
Maar toch. Zo hoort het. Zo kun je geur ook ondergaan, beschrijven: niet als clichéverzameling van kreten en marketing-gewauwel die je hebt van horen en zeggen, en vaak te horen is op YouTube-geurrecensies. Wél als een mengeling van verschillende emoties die je ondergaat terwijl je een geur in je ‘opneemt’.
Over welke geur hebben we het in dit geval? Héritage van Guerlain (1992). Over welke persoon hebben we het? Nou, over een van mijn beste vrienden, die – moet gezegd – een heel bijzondere relatie met parfum heeft. Stel je hem er een voor, dan vindt er een – vind het woord verschrikkelijk, want uit zijn verband gerukt en te veel en te vaak gebruikt – ritueel plaats. Hij sprayt de geur op zijn pols, brengt die naar zijn neus, inhaleert en sluit zijn ogen. Vervolgens mag ik een tijdje niets zeggen. Stilte vereist.
En dan gebeurt het: hij geeft zijn mening… ‘Auf Flüglen des Gesanges’ (copyright Heinrich Heine). Als hij het niets vindt; dat ruikt hij direct, zo’n geur krijgt niet eens de kans om zijn polsen te ‘bevochtigen’. Zo zei hij onlangs over een als kerstcadeau gekregen (een mij onbekende) Hugo Boss: ‘Zelfs onwaardig was als wc-verfrisser. Uitroepteken!’
De Héritage-flacon (voor nog maar een vierde gevuld) was honderd procent vintage dus niet hergeformuleerd en afkomstig uit de nalatenschap van de recent overleden moeder van een vriendin van me (waarover een andere keer meer; ik heb parfumrestanten gekregen). Ik rook hem ook nog een paar keer op de fiets (in de ‘nalatenschap’ zaten ook nog twee monsters van de geur in minivorm van de originele flacon) op weg naar hem, en genoot weer met volle teugen.
Héritage is echt classic Guerlain. Je ruikt eerst de zalig-zonnige klassieke bergamotopening, dan komt er een onbestemde kruidige noot naar boven – een mengeling van tijm, salie en rozemarijn; althans zo lijkt het – ‘gedroogd’ door wierook plus een peperige noot. Vervolgens daalt de geur in en kom je terecht in een zalig-zoete zalvende amberbasis die na verloop van tijd poederig, maar niet tuttig wordt. Het donkere bos-gevoel bij een ondergaande zon blijft bestaan. Het gemoed: volle tevredenheid omdat je kwaliteit en liefde voor het vak ruikt – een steeds zelden wordende ‘deugd’.
Ik las ooit op het uit de lucht gehaalde www.monsieurguerlain.com dat Jean-Paul Guerlain Héritage had samengesteld uit een combinatie van zijn geliefdste Guerlain-klassiekkers, als met het spelen met het legendarische parfum-repertoire van het huis. Blenden van bestaande geuren was toen een originele gedachte en werd (ook nu nog) als heiligschennis gezien; en ik heb er mijn eigen huis aan te danken; le bienaimé – ik heropen hem binnenkort met een serie Eaubades, maar dat terzijde, maar we houden u op de hoogte. En niche moest nog uitgevonden worden.
Jean-Paul Guerlain heeft gelijk met zijn Héritage. Toch blijft het een soort van wishful thinking/smelling: als je wilt ruikt je het allemaal. De lavendelnoot van Jicky. De hesperide-prikkeling én gulle warmte van Habit Rouge. Zelfs een whiff van de kruidigheid van Derby. En – als het dan echt moet – ook een back to the future-idee, want in het Arsène Lupin-duo uit 2010 (niet de Netflex-serie) ruik je ook echo’s van de klassieke Guerlain-signatuur.
Maar het allermooiste aan Héritage, is dat je toch een time warp maakt – ‘toe opa vertel nog eens’ – het is de tijd van de opkomst van de nieuwe zakenman, die strak in het pak van Armani de helikopter pakt, maar thuis in zijn tweede huis dans la campagne zich pas echt thuis, comfortabel voelt. En dat gevoel van hout, bos, warmte ruik je allemaal in deze geur, toen een prestigegeur eigenlijk niche was. Daar is niets ‘toe opa vertel nog eens’-ouderwets aan, want deze kruidig-aromatische versiertoer doet vertrouwelijk aan, die heel veel mannen en vrouwen en, nou vooruit, ‘in betweeners’ nog steeds aangenaam zullen vinden. By the way: nog steeds te koop.
De onlangs op 91jarige overleden Nino Cerruti was een zeer aimabel man. Finesse, karakter en beschaafd – every inch a gentleman met die vanzelfsprekende Italiaanse quasi-nonchalante flair, het tegenovergestelde van de klassieke Italiaanse ijdeltuit-macho.
Ik heb dat mogen ervaren tijdens de lancering van Image in 1998. Ik was door hem – lees: Unilever – uitgenodigd (en Anneke Smit; hoofdredacteur van het Pour Vous-magazine waarvoor ik freelancete) om naar Berlijn te komen om drie dagen te genieten van de stad die na de val van de Muur door veel hippe designers werd gezien als de stad van de toekomst. Ik ben er geweest voor introducties van Hugo Boss, Davidoff en Joop!.
Cerruti had het beste hotel van de stad uitgekozen – Adlon – waarvan ik wist dat Wolfgang Joop er een privésuite had (tijdens de presentatie van Rococo is het me niet gelukt hem te versieren; het klikte niet, ik had er echt heel veel voor over om zijn Tamara de Lempicka’s in het echt te zien).
Anyway, ik kan me het interview herinneren. Wat me vooral is bijgebleven, is hoe hij – ‘You can say Nino’ – over de inspiratie van Image vertelde. Het leek alsof hij het allemaal in de suite van het hotel à l’improviste uit zijn mouw schudde. I was impressed. Toen ik later op mijn hotelkamer de persmap vond, trof ik de door hem uitgesproken zinnen letterlijk terug. Zelfs hij, de grote Nino, ontkwam niet aan de dictatuur van de marketing – toen al.
Hij begon te glimlachen, toen ik hem vertelde dat zijn eerst geur zo’n beetje mijn introductie was met de fijnere geuren, samen met die van Chanel (Pour Homme), Lancôme (Balafre), Jacomo (Pour Homme) en Guerlain (Jicky). Laatste gebruikte een schoolvriendin van me – die was er vroeg bij; niet slecht voor een echte, trotse boerendochter. Gevolgd door mijn vraag of hij het ook niet jammer vond, dat zijn Pour Homme niet meer leverbaar was. Hij beaamde het.
Every inch
Daarna vertelde ik hem een anekdote – ooit was ik gevraagd door de redactie van (volgens mij) de voorloper van de Vijf Uur Show of ik in hun programma iets wilde vertellen over deze geur. Want ze hadden het plan om deze (toen al niet meer verkrijgbare geur) eenmalig opnieuw te maken in het kader van hun ‘wensrubriek’. Ik vroeg: ‘Hoeveel ga ik hiermee verdienen?’ Nee, dat moest pro deo; het was toch een perfecte etalage voor mij? Ik vroeg het redactielid of Martine van Os ook als vrijwilliger voor het programma werkte? Daarop had ze geen antwoord.
Grappig: Van Os belde me later om het er nog eens over te hebben. Ik was niet te vermurwen. Heb later vernomen dat de parfumeur Martin Gras voor de ‘re-creatie’ zorgde. Ben er nooit achter gekomen wie de oorspronkelijke neus is geweest. Hij lachte beleefd. Ook om mijn opmerking waarom hij zelf niet het model van de campagne was geweest, ik bedoel…
Anyway, Nino Cerruti Pour Homme – slogan ‘l’envie de jouer’ – is de eerste signature scent van een Italiaanse luxe prêt-à-portermerk – Armani, Valentino en Versace begonnen hiermee ‘pas’ midden jaren tachtig. Grappig: ik heb de geur niet bij de hand. Maar als ik mijn ogen sluit, dan ruik ik hem weer, moet ik denken aan een vriend van mij in Amsterdam die de geur ook gebruikte, als geur-groentje en provinciaaltje vond ik dat spannend, werelds en interessant.
a gentleman
Het verhaal gaat dat de geur in eerste instantie voor de vrouw was bedoeld. Daar kan ik me iets bij voorstellen. Ondanks de ferme frisse groenheid – wat dat betreft heeft het overeenkomsten met Geoffrey Beene’s Grey Flannel – waren het de heldere, crispy bloemen – ingebed door kruidige noten – die het geheel op een chique manier begeleiden.
Geldt misschien minder voor de afronding: de schitterende sillage van musk, benzoïne, cederhout en amber zorgde samen voor een aanhoudend, prikkelend-riekend ‘zweetresidu’ dat ik later ook aantrof in Yves Saint Laurents Kouros en Van Cleef & Arpels’ Pour Homme. Gewoon chic, gewoon klasse. In retroperspectief: niche.
Helaas, leiden de recente geuren die onder de naam Nino Cerruti worden verkocht, aan hetzelfde euvel van zoveel parfumbrands: ongeïnspireerde tax free parfumprut. De namen zeggen al genoeg: Bella Notte Man, dus ook Bella Notte woman (2014), Cerruti 1881 Sport (2016) en – we hebben zo’n zin in vakantie – Cerruti 1881 Riviera (2019). Vraag me echt af waarom de nieuwe eigenaren (Designer Perfumes) nog niet in niche zijn gestapt. Als Roberto Cavalli en Chopard (alle twee, gelijk Cerruti, ooit onderdeel van Unilever, daarna Coty’s geurenportfolio) het doen…
Mocht je overwegen de geur alsnog te willen kopen: Kassa! Op Etsy in de aanbieding 125 ml € 599,90, 75ml€ 400,00. Ongeopend. Lijkt me vanzelfsprekend.
HET WESTERSE OPTIMISME VAN DE JAREN ZEVENTIG GEBOTTELD
Zeg nooit nooit. Maar, ik zie zo een, twee, drie geen backer bereid om het couturehuis Molyneux weer leven – Vivre! – in te blazen. Alhoewel, niemand geloofde eind jaren negentig nog in Lanvin… en je weet wat daarvan de uitkomst is geweest. Mocht je het niet weten – want dit is geen modeblog: Alber Elbaz (onlangs aan de gevolgen van covid overleden) maakte het huis weer hip, hot & happening zoals dat heet. Jammer alleen dat de geuren niet meegingen in deze creatieve revival: behalve Éclat d’Arpègeéén en al treurnis, één al ergernis (daar bemoeide Elbaz zich duidelijk niet mee, jammer).
Maar zeg dus nooit nooit. Ik zie nu ook weer ‘onbegrijpelijke-opa-je-wordt-ouder’-collecties van het voor de zoveelste keer wakker gekuste Patou voorbijkomen. Dus. En bij Schiaparelli (met Molyneux en Patou een grote concurrent van Chanel tijdens het interbellum) zijn de recente spectaculaire ‘op-de-rode-loper-wéér-een-prijs-ophalen-tijdens-belangrijke-uitreiking’-couture volgens mij de opmaat voor het weer lanceren van haar legendarische geuren (een poging die in 1998 jammerlijk flopte).
Nu Vivre. Wie wil dat niet en zo lang mogelijk? Leven. Ja. Vivre! En als je dat genotsgevoel, het besef dat je lééft door een zogenoemde geur kunt versterken, leuk toch? Doodgaan kan altijd nog en schuiven we (in ieder geval in gedachten) zoveel mogelijk voor ons uit. Sterven, mourir, nou liever niet, maar als het echt niet anders kan… bel me maar terug over een tijdje. Je kunt er trouwens gif op innemen, dat als nu een iemand een geur Mourir zou noemen en daarmee de vergankelijkheid van alles zou verbeelden – van de mens, van de natuur, van het besef dat het leven niet oneindig is en al het overige bla-bla-bla-gemijmer – met een compositie die richting bederf gaat… kan zo maar een succes worden. Mooie foto erbij van een ‘nature morte’ – bingo!
Wie wat/was Molyneux? Hij was een succesvol couturier van Ierse komaf geboren in 1889 in Londen, die na de Eerste Wereldoorlog (waarin hij als kapitein diende vandaar dat hij ook le captain couturier werd genoemd, knappe vent by the way) zijn eigen salon in Parijs in 1919 opende aan de rue Royale. Hij was voor de oorlog de mode ingerold na het winnen van een ontwerpwedstrijd; hij had zijn schetsen als kunstschilder ingestuurd, want dat was zijn eigenlijke beroep – zijn hele modecarrière bleef hij schilderen en verkocht zijn doeken ook aan zijn modeklanten, zoals Greta Garbo en de hertogin van Windsor.
Edward Henry Molyneux was al snel geliefd om zijn sober-modernistische benadering van de understated Engelse upperclass-look. Binnen een paar jaar had hij winkels in Monte Carlo, Cannes, Biarritz en Londen. Niet voor niets dat hij ook snel ‘in parfums ging’. Allemaal even chic en ‘strak’ gepresenteerd zoals zijn kleding. De eerste drie verschenen in 1925 en waren geïnspireerd op de directe omgeving van rue Royale: Parfum 3 (naar het eens fameuze restaurant Maxim’s gevestigd op nummer 3), Parfum 14 (het eerste adres van Molyneuxs salon) en Numéro Cinq.
En ik ‘altijd’ maar denken dat dit een knipoog en/of commerciële marketingtruc was vanwege het toen alsmaar in faam groeiende N°5 van Chanel (dat dit jaar zijn eeuwfeest viert). De wetenschappers zijn er nog niet over uit gezien het feit dat Molyneux van nummer 14 naar nummer 5 was verhuisd: hetgeen Numéro Cinq verklaart. Ik weet niet of het tot een rechtszaak is gekomen, maar in Amerika werd dit parfum verkocht onder de naam Le Parfum Connu. 1932: Le Chic. 1962: Fête.
Of hij nog betrokken was bij Vivre (1971), zou zo maar kunnen. Hij overleed in 1974. Na zijn dood deed Quartz uit 1977 het een tijdje goed; een van de eerste keren dat een parfum de ‘opkomende’ zakenvrouw – derde feministische golf? – als inspiratiebron had.
Gauloise uit 1981 is lekker marketing driven, want slimme naam gezien erfgoed en identiteit als hoofdattractie – toen al! Gepromoot door Sylvie Vartan (ooit vrouw van het Franse antwoord op Elvis Presley, Johnny Halliday, die in zijn nadagen al even ‘erfgoedelijk’ was in zijn rol als ambassadeur voor Eau Sauvage). Gauloise kreeg buiten Frankrijk de slogan ‘The essence of France’ mee. Ik bedoel maar. Voor mannen ‘eindelijk’ in 1974 Captain Molyneux en in 1984 Lord Molyneux, maar die hebben qua uitstraling weinig van doen met ‘le chic’ van de oprichter – ‘imagineer’ eerder Yves Rocher.
En zoals de traditie het voorschrijft, bakken de nieuwe eigenaren – na diverse omzwervingen nu in het bezit van Parfums Berdoues – er weinig van: waarvan de namen getuigen. Drie maal gaap: Quartz Pure Red (2008), Quartz Je T’aime (2012), Quartz Addiction (2013). Qua naam leek Rue la Boëtie (2014) veelbelovend, maar afgaande op de presentatie: ‘alle dertien gaat wel’ in een dozijn.
Maar we hadden het over Vivre: back to the seventies so to speak! Een hybride-geur met een enorme sprankeling. Wil zeggen: Vivre zweeft tussen een (bloemige) chypre en (bloemige) aldehyde resulterend in een heerlijk, ja levendig som-der-delen-geur: een bruisend boeket van ‘typische’ parfumbloemen: Bulgaarse roos, jasmijn, iris, ylang-ylang, lelietje-van-dalen en hyacint.
De laatste twee maken er een fris voorjaarsgeheel van. Ylang-ylang geeft een warme ondertoon. Bulgaarse roos, jasmijn, iris doen wat ze moeten doen: een prettig klassiek bloemgevoel oproepen. Laten we de frisgroene opening niet vergeten – opgegeven ingrediënten: bergamot, sinaasappel, theebloesem (lijkt me onwaarschijnlijk), koriander, groen gebladerte, engelenzaad – die het boeket als een groene guirlande omlijsten.
De aldehyden veredelen, de chypre-ingrediënten verdiepen het geheel (de eau de toilette-versie doet een beetje denken aan Yvresse Eau Légèreuit 1997 maar dan minder fruitig). En dat laatste ruik je natuurlijk in de nasleep: eikenmos, vetiver en mirre voorzien van een laagje leer. Die verdieping ruik je nog beter in het parfumextract – beide kwamen door toeval in mijn bezit. De noten van leer en zoet-rokerig mirre nemen je in het extract vanaf het begin mee, alsof er een schaduw wordt getrokken over de bloemen.
Ongecompliceerd maar geraffineerd. Een soort van vanzelfsprekend: achter ogenschijnlijke eenvoud gaat karakter schuil. Op eBay wordt de geur nog steeds aangeboden – ook ongeopend, grote kans dat de geur nog niet aan kracht heeft ingeboet. Die van mij waren voor een gedeelte gebruikt maar altijd in de doos verborgen en ‘doen’ het nog steeds.
Vivre is echt tijdsgebonden, want in lijn met de easy going groene trend eind jaren zestig, begin jaren zeventig die volgens sommigen ook een uitvloeisel was van de tweede feministische golf waardoor parfum so to speak de paleistrappen afdaalde op zoek naar de klanten in de nieuwbouwwijken die rondom de steden werden uit de grond werden getrokken: de grootmoeders van de desperate housewives.
Denk Ô de Lancôme (1969), Chanel N° 19 (1970), Givenchy III (1970), Eau de Rochas (1970), Diorella (1972), Aliage (1972). Om de (nu nog) bekendste en nog verkrijgbare (weliswaar aangepaste) te noemen. Maar Vivre schenkt nu nog even veel levenszin.
Verder wil ik nog even wijzen op de moderne verpakking: heel mooi en simpel het extract van Vivre. De vorm van de flacon is uitgesneden een plastic rechthoekige omdoos, de flacon plaats je erin. That’s it. Een treffend voorbeeld dat je met plastic ook ‘modern artistiek verantwoord design’ kunt verenigen met de klassieke esthetiek die het parfum over het algemeen kenmerkt.
Bij interesse: lees beide recensies. Ze bevatten veel info die ik tijdens het parfumpraatje ben vergeten: Jickyvan Guerlain (1889), Quelques Fleurs van Houbigant (1912). Vooral handig als je je geïntimideerd voelt door de aanhoudende sterke dadendrang van de niche-branche. Ze laten je ervaren hoeveel huidige geuren schatplichtig zijn aan deze niche-geuren avant la lettre.
Grappig/treurig: het verwijt dat veel van deze klassiekers ouderwets zijn. Hou daar eens mee op! De gemiddelde Nederlandse vrouw en Nederlandse man zijn in denken en doen heel behoudend en conservatief, dan zou je toch denken dat geuren die hun klasse door de decennia heen hebben bewezen, direct omarmd zouden worden.
Hou daar eens mee op deel twee: de kritiek dat al die ‘ouderwetse’ geuren zijn aangepast. Wel of niet door opgelegde restricties van buitenaf en/of besparen op ‘dure’ ingrediënten gedicteerd van bovenaf. Ja, so be it. De meeste merken benaderen het origineel zo origineel en zo serieus mogelijk. En als je dan echt the real stuff wilt, op www bloeit de handel in vintage-versies.
Shalimar betekent in het Sanskriet ‘tempel der liefde’ en is tevens naam voor de ‘sprookjesachtige’ tuinen die Sjah Djahan, groot mongul van India (1627-1657), uit liefde voor zijn favoriete vrouw Muntaz Mahal naar haar dood liet aanleggen. Shalimar was een stukje hemel op aarde waar Muntaz Mahal en Sjah Djehan elkaar te midden van zeldzame bloemen, fonteinen en marmeren terrassen na de dood weer samen ontmoetten… wat liefde al niet teweeg kan brengen.
Dit romantische gegeven inspireerde Jacques Guerlain tot het gelijknamige parfum dat hij in 1925 voltooide. Shalimar, een geurige ode op de liefde, is de geschiedenis ingegaan als hét klassieke voorbeeld van een oosterse geur. Veel populaire parfums zijn Shalimar dan ook schatplichtig. Lees verder Shalimar.
En dan hebben we het ook nog over vanille en botox, en hoe die twee zich tot elkaar verhouden. Oh, het is/was ook nog le parfum de p***, zoals ze in Frankrijk schrijven.
Bij Sylvia Witteman denk ik geurtechnisch aan twee dingen. Haar ooit voor mij en vele andere landgenoten nog steeds krenkende omschrijving van de hyacint (in haar Volkskrantcolumn) en aan ck one van Calvin Klein. Zag ik haar een keer afrekenen bij ‘mijn’ Etos in Amsterdam. Ik vermoed dat ze laatste voor haar zoon kocht, misschien voor zichzelf. Ik associeer haar parfumvoorkeur, als ze die heeft, eerder met iets eigenzinnigs. Een bepoederd viooltjesboeket dat je direct doet verlangen om in haar hals te verdwijnen – Misia van Chanel – of een met tabak gevuld vintageparfum – Carons Tabac Blond.
Komt nu een derde bij: Pitralon. Ze beschreef een tijdje geleden in haar Volkskrantcolumn hoe ze deze geur voor haar vader online had gekocht. Waarvoor mijn dank. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt; nog nooit van gehoord. Ik het internet op op zoek naar de importeur van deze in bijna heel Europa nog steeds verkrijgbare massmarketklassieker. Blijkt in Breda te zitten. Nee, dat kon dus niet: een flacon sturen ter beoordeling. Wat een zeikerd.
Verder www-en, Wikipedia. Een speciale pagina wordt aan de geur gewijd. Wat een info, kun je op promoveren. Basisinfo Google-vertaald: Pitralon werd in 1927 uitgevonden in Duitsland na een ontwikkelingsperiode van acht jaar en sindsdien geproduceerd en gedistribueerd door verschillende fabrikanten in verschillende landen en met verschillende samenstellingen. Het heeft een grote reputatie in heel Europa en wordt daarom keer op keer genoemd in boeken, films en liedjes. Het woordmerk Pitralon werd geregistreerd in 1919, vóór de uitvinding of marktrijpheid van de latere aftershave. De handelsmerkbescherming voor de naam verloopt op 30 april 2019’.
Het volgende is volgens mij alleen N°5 (1921) van Chanel overkomen: ‘Sinds 1921 is de formule het onderwerp van wetenschappelijk onderzoek in verschillende disciplines, zoals bedrijfskunde, biologie, scheikunde, psychologie, sociologie, diergeneeskunde, virologie en tandheelkunde. Dan de naam: Pitral ‘wordt de gezuiverde, geurloze en kleurloze naaldhoutolie van oorspronkelijk geelbruin en oliehoudend naaldhoutteer genoemd’.
De notoire RAF-terrorist Andreas Baader gebruikte Pitralon in de jaren zestig en zeventig als aftershave. Had ik wel getuige van willen zijn: hij kocht het aantoonbaar op de vlucht in een apotheek in Frankfurt en liet het later meerdere malen afleveren aan de gevangenis Stuttgart-Stammheim. Ik zeg altijd: ‘Stick to your classics’. En à la Esquire : ‘Style never goes out of date’. Leuk: in 1982 wekt Paul Breitner opzien door in het kader van het WK voetbal mee te doen aan een reclamecampagne voor Pitralon. Hij toucheerde 150.000 DM. Naar toenmalige maatstaven astronomisch. Helaas niet te vinden op Youtube. Wel op ‘oud papier’
WAT PITRALON IK EIGENLIJK?
De volgens www.pitralon.com via www.barbieredifigaro.nl in Nederland te kopen geur, heeft meer in zich dan je met de blote neus waarneemt. De site vermeldt dat in de kop groene noten plus citroen, bergamot, mandarijn, lavendel en ananas vrijkomen. In het hart een melange van salie, peper, koriander, cyclaam, roos, lelietje-van-dalen, jasmijn, orchidee, iris en kruidnagel. Ondersteund door cederhout, vetiver, patchoeli, sandelhout, leder, eikenmos en musk.
Ik wou dat ik het allemaal kon ruiken, de compositie duidt duidelijk op een klassieke chypre-structuur en heeft gemeen met ander for-the-common-man-raffinement dat die vaak alleen als aftershave werd verkocht – denk Brut, denk Pino Silvestro, denk Irisch Moos.
Ik ruik een fris-wrang-groene blast met een cleane, platte citruskick, vervolgens een licht zoet spoor van bloemen. Meer een som der delen dan dat er een of twee al samenwerkend echt uitsteken. Als het er een is dan misschien cyclaam, bij twee gok ik op lelietje-van-dalen. In de basis is het met name het cederhout dat zijn droog-strakke nuances verspreidt, heel, heel lichtjes besmeerd met musk. Meer kan ik er niet van maken.
In eerste instantie dan. Later, langer op de huid, lijkt of de groene noten – met name salie – zich prominenter manifesteren. Over salie gesproken – net opnieuw gekweekt in mijn groentetuin – bij kauwen op het blad ruik ik ansjovis. Maar het meest opvallende is toch het cederhout – dat wordt sterker, sterker en sterker met een zalvend-warme noot op de achtergrond. Dat lees je ook op sommige sites als compliment.
En ík hoorde het van vrienden met wie ik onlangs de Assense pendant van de dubbelexpositie Amerikaanse Realisme in Emden (Duitsland) bezocht. Gezeten op een terras – waar god beter het geen klassieke Kartoffelsalat werd geserveerd – raakten die helemaal enthousiast over Pitralon (net bij de lokale drogisterij voor vier euro nog wat gekocht) en voor aanvang van de lunch rijkelijk over me had gesprayd. Want in Emdenheim, het net over de grens gelegen Duitse walhalla van grootgrutters waar ik regelmatig kom, had de lokale apotheek hem niet – ‘Na, sowas!’
Daar stond ik in 1986 nog helemaal niet bij stil: niche. Moest als begrip op geur nog toegepast worden, stond pas in de steigers. Wie had er buiten Parijs al van Annick Goutal gehoord? Hoefde ook niet direct per se, want de klassieke leveranciers hadden allemaal nog een ‘soort van’ beroepseer. Dus vanzelfsprekende kwaliteit leveren zonder pochere borstklopperij, constante zelffelicitaties en te mooi uitgegeven persberichten die je lange tijd maar niet durfde weg te gooien.
Blijken er al mensen rond te hebben gelopen in de parfumbranche die ontevreden waren met de toenmalige stand van zaken – iets wat 20 jaar later veel oprichters van nichehuizen als leidmotief hadden. Neem Yvon Michel. Wat eerst een droomjob leek, blijkt een paar jaar later een zielloos avontuur. Hij maakte het als marketingman mee bij L’Oréal. Hij besluit een andere richting in te slaan, wanneer hij in een vliegtuig naast een vrouw zit die L’Heure Bleue (1912) van Guerlain draagt.
Het is voor hem een schok. Zo kunnen parfums dus ook ruiken. Hij neemt ontslag, gaat terug naar zijn wortels (Bretagne) en koopt daar in Dinard een petite parfumerie én creëert er zijn eerste parfum Divine dat in de smaak valt ‘bij veel vrouwen die niet willen dragen wat iedereen al draagt’. Door het succes van het parfum Divine werd de naam ook de naam van het huis met een inmiddels mooi assortiment. Mooi wil zeggen: niet te veel en overzichtelijk. Zes voor haar, zes voor hem volgens de homesite
Toen ik voor het eerst van Michel en Divine hoorde, dacht ik dat het fake – fragrance – news avant la lettre was. Klonk te mooi te deze storystelling – parfumerietje opkopen in de provincie – avant la lettre. Maar het is allemaal echt waar: ik liep een paar jaar geleden zonder het van plan te zijn, de in Parijs geopende flagstore binnen vlakbij de Opéra (rue Scribe) binnen.
Een toepasselijke plek, want Divine is een ‘a night at the opera’-parfum: parels en juwelen op fluweel en zijde gereflecteerd door het licht van dramatische kroonluchters. Vol, opulent, klasse – je krijgt de volle laag. Dit is wat veel vrouwen zich nog steeds bij parfum voorstellen.
Als je ziet wat de klassieke leveranciers rondom die tijd lanceren – 1984: Chanel Coco, Givenchy Ysatis, Hermès Parfum d’Hermès, 1985: Dior Poison, Paco Rabanne La Nuit, 1986: Cartier Panthère, Estée Lauder Beautiful, Jean Louis Scherrer II – ligt Divine in helemaal lijn met de trend van volle, ‘dramatische’ parfums: de promotie van Coco werd gefilmd in dezelfde Opéra Garnier (foto boven). Het verschil: Divine was/is niet te koop in iedere parfumerie. Dus anders, En internet bestond nog niet: Divine dankt zijn eerste golf van populariteit vooral door mond-tot-mond-reclame van enthousiaste fans.
WAT DIVINE IK EIGENLIJK?
Goddelijk? Ach ja, waarom niet. Divine komt ‘zo gezellig vertrouwd’ binnen. Want klassiek in alle vezels, geen spoor van synthetische ingrediënten terwijl… Alles glijdt zo lekker in elkaar over. Als je niet oppast, verval je in clichés. Zoals: alle bloemen lijken met gelakt met goud en andere edele metalen (doet aldehyden vermoeden). Zoals: present zonder opdringerig te zijn. Zoals: ik zie een chique geklede dame voor me met gehaarlakt kapsel. En toch is de geur niet tuttig.
De reden: de generositeit van alles, geen zuinig gemiep. Wat aan de rijkheid van het geheel bijdraagt het ontbreken van citrusnoten in de opening. In plaats daarvan zongekuste, overrijpe perzik begeleid door koriander (maar die ruik ik eerlijk gezegd niet). Wel: het rijke bloemenboeket in het hart: de klassieke jasmijnroos-combi in perfecte harmonie met tuberoos en gardenia. Opvallend: de indolen van de bloemen worden naar voren gebracht zonder af te glijden naar ‘dirty’ – iets wat niet past bij de uitstraling van Divine.
Het mooie aan de afronding: de houttonen die worden getemperd door vanille en musk (beide bescheiden opgevoerd) maar een soort extra warmte, diepte krijgen door eikenmos. Maakt het geheel complexer dan je in eerste instantie zou verwachten. We eindigen met een cliché: zacht als zijde maar toch – geen cliché – statig. Alleen: de ideale draagster lijkt uitgestorven, kom je in het straatbeeld nog nauwelijks tegen. Ook niet meer in de opera.
WANHOPIGE FAN ZOEKT CONTACT MET KASSAKRAKER IN THE MAKING
Jaar van lancering: 2018
Laatst aangepast: het is lente!
Neus: Olivier Polge
Wat begon als geschreven tekst, eindigt als online-parfumpraat met een geurengek die een voorliefde voor Chanel heeft. Toen ik www.parfumaria.com vertelde dat Coco Mademoiselle Eau De Parfum Intense was gearriveerd, begon ze me te stalken. Terwijl je denkt ‘Mens, als er iemand is die wat geur betreft niet hoeft te klagen en te zoeken heeft, is u het wel’. Anyway, van het een kwam het ander, via Coco Mademoiselle Eau De Parfum passeerden andere Chanels de revue tijdens onze online-parfumpraat. Allure Sensuelle (2006), Coromandel (2007), Coco Noir (2012)…
WAT COCO MADEMOISELLE EAU DE PARFUM INTENSE IK EIGENLIJK?
In 2001 – toen Coco Mademoiselle door Chanel werd gelanceerd als ‘tussendoortje’ – was ik wat ingrediëntenkennis betreft nog behoorlijk blue. Ik liet me nog te veel inpakken door de geschiedenis, de rijkdom en de ‘la grande vie’-glamour waar de parfumwereld sinds jaar en dag mee wordt geassocieerd (en tijdens talloze ‘champagne-infuus’-persreisjes bevestigd).
Nu denk ik weleens: hoe minder je interesseerde voor de inhoud, des te beter de marketing/pr het vond. ‘Erique, ne t’en fais pas!’ En waarom eigenlijk: de ambassadrice is een veel leukere invalshoek voor een artikel, toch? En de creaties zijn zonder meer vanzelfsprekend… adembenemend, beautiful, creatief, daring, exceptioneel, fantastisch… maak indien gewenst het alfabet verder af.
Toch groeide bij mij de interesse alleen maar: willen weten hoe het komt waarom een geur nu zo en zo ruikt, wat je daarvoor moet doen, en vooral met wat voor een ingrediënten. Kortom, wat resteert als je alle toeters en bellen weghaalt?
Dus nu valt mijn oog in het Franstalige persbericht op bij een asterix: fraction de patchouli*, ik scroll naar beneden waar in het klein geschreven staat, nu Google-vertaald: ‘Chanel had 20 jaar geleden het idee patchoeli te her-distilleren om een fractie te verkrijgen die nieuwe mogelijkheden bood die nu op grote schaal wordt gebruikt in de wereld van de parfumerie’. Maar hier zeg je heel veel en tegelijkertijd heel weinig mee. Wordt hier blanke patchoeli bedoeld, de nieuwe heldere variatie zonder de kenmerkende kamfer- en aardenoot?
Het blijft gissen, of toch niet? Niet, want even later lees ik: ‘Hout van een nieuw tijdperk, bestrooid, gespleten, gezuiverd, alleen zijn hart huiverend op de huid achterlatend’. Maar hoe ruikt dat dan exact? Daar ben ik bij gezuiverde patchoeli nog niet achter gekomen. De geur – die ik ken – die tot nu toe voor mij het beste heeft gedaan, niet geheel ontoevallig: Patchouli Blanc (2015) van Reminiscence.
Hoe het ook zij, in Coco Mademoiselle Eau De Parfum Intense voegt Olivier Polge aan de door zijn vader bedachte Coco Mademoiselle extra hoeveelheden van deze fraction de patchouli toe. Eerlijk gezegd: ik ruik dat niet echt. Wat ik wel ruik: een verhoogde ambernoot (waarachter zich ‘zacht hout’ ophoudt) die op een elegante, niet-opdringerige manier nijgt naar gourmand. Tenminste ik meen een noot-noot te herkennen zwevend tussen amandel en walnoot. Licht gekruid, mooi, subtiel. En toen de walnoot zich in mijn gedachten had genesteld, kwam die er ook niet meer uit, werd eigenlijk bewaarheid puur om het feit dat Olivier Polge in 2006 Bvlgari’s Eau Parfumée au Thé Rouge– een van mijn all time favorites door de innoverende kijk op geur – walnoot als houtbasis van deze cologne opvoert.
Wat ik wel echt ruik: het fruitige aspect spettert nog meer in de opening, maar heel even als een zuchtje wind om zich direct te nestelen in de warm-oosterse basis (vanille, tonkaboon – zie foto) die van zichzelf al luchtig is. Je zou hierdoor bijna de bloemen in het hart vergeten, maar roos en jasmijn zijn direct meegenomen door de Siciliaanse sinaasappel en Calabrese bergamot. Want Coco Mademoiselle Eau De Parfum Intense is eigenlijk een circulaire geur. In plaats van kop, hart, basis en dan afgelopen gaat het daarna weer opnieuw en door elkaar heen. Want het is toch boeiend dat de felle frisheid van de opening warmer wordt zonder haar koelte verliezen. De geur in twee woorden: sensuele (dus warm) golf (dus fris).
Coco Mademoiselle heeft echt school gemaakt, zijn talloze variaties op verschenen, zelfs in de onderste regionen van de markt – we love Lidl because with Suddenly(2011) it made Coco Mademoiselle affordable for everyone! Nog zoiets: ik moest een paar jaar geleden een parfumpraatje houden voor een grote groep ‘moeders en dochters’. Toen ik bij introductie vroeg wie van de dochters Coco Mademoiselle gebruikte, gingen er heel handen in de lucht, en niet alleen die van de dochters.
En Keira Knightley blijft mooi, aantrekkelijk, een lekker ding. Mag ik dat nog wel zeggen in Nederland. Anno nu, gezien #metoo enzo? Catharine Deneuve doet in la douce France ieder geval voor mij thumbs up. Ik voel het.
Wil je nóg meer weten: zie de parfumpraat-blogboodschap. Ik doe daar terugkijkend ‘toch wel’ een interessante constatering: Coco Noir had voor mij eigenlijk een vrouwelijke interpretatie van Antaeus (1981) moeten zijn. Ik duik zo mijn privé-lab in om te kijken hoe ik dat ga doen… Antaeus mengen met vanille en veel hout, of gewoon beginnen door het te blenden met Coromandel en Sycomore (2008).