VAN SUEDE (EDT) NAAR LEER (EXTRACT)
Jaar van lancering: 1924/1983
Laatst aangepast: 11/10/14
Neus: Ernest Beaux, Jacques Polge
Ambassadrice: ‘Mais oui, c’est… ‘
Decennialang stond Chanel synoniem met parfum. Met name in Europa en de Verenigde Staten: ‘Whenever in doubt… Chanel’. Eigenlijk nog steeds volgens mij. Ondanks dat de markt enorm is gediversifieerd. Ik kan het ‘bewijzen’: ik ontmoette onlangs twee totaal verschillende 40+-vrouwen (beide modern, eigenzinnig en die anoniem wensen te blijven) in Brussel die me vol verbazing antwoorden op mijn vraag – ‘Welke geur gebruik je?’ – gedecideerd zeiden ‘N° 5‘. Geen discussie mogelijk. Dit had niets met ‘lekker veilig’ te maken, maar met een duidelijke voorkeur voor.
Volgens een recent rapport blijkt dat het couturehuis wereldwijd – ook in dé economische tijger van dit moment China – als de belangrijkste parfumspeler wordt gezien. Dat is knap. Terwijl je weet dat er miljoenen flacons over de toonbank gaan, geeft Chanel je toch dat exclusieve, special ‘alleen-voor-jou’-gevoel. Alleen betreft dit parfum in de breedste zin van het woord.
Maar ook in de ware zin – parfum als extract – zet Chanel de toon. Chanel is volgens mij de eerste en voor zover ik weet de enige die de nichelijn Les Exclusifs (eau de toilette qua sterkte) dit voorjaar heeft uitgebreid met een pure parfumversie. Te beginnen met: Beige (2008), Jersey (2011) en 1932 (2013). Bespreek ik binnenkort. Maar wat wellicht niet iedereen weet, ook de vooroorlogse minder bekende parfums van het huis kennen al sinds 1983 weer een parfumextract: N°22 (1922), Cuir de Russie (1924), Gardénia (1925) en Bois de Iles (1926).
De tweede is mijn favoriet en sinds ik het parfumextract ken nog meer. Waarom? Afgezien van de geur ook omdat het voor mij symbolisch het dichtst in de buurt komt van Gabrielle Chanels onorthodoxe karakter. Cuir de Russie is voor mij de beste ‘celebrity fragrance’ ever omdat inhoud en persoon één zijn: beide tegen de conventies is, spelend met clichés van mannelijk en vrouwelijk. Want het leerthema was in de jaren twintig van de vorige eeuw al populair, maar voornamelijk bij mannen. Het sloot naadloos aan bij haar ‘kleed-filosofie’: de klassieke mannelijke garberobe omzetten naar een draagbare collectie voor de vrouw. Een leergeur slot hier naadloos op aan.
Inmiddels een aantal nieuwe Chanel-biografieën verder, wordt mij steeds duidelijker dat Gabriëlle Chanel wellicht op drie manieren in contact is gekomen met Russisch leder. Op de eerste plaats door haar liasion met groot-hertog Dmitri Alexandrovich Pavolovich (neef van tsaar Nicolas II) die een tijdje haar boetiek in Biarritz runde. Op de tweede plaats door haar met liasion Igor Stravinsky (pure speculatie van mijn kant) en natuurlijk door haar ‘in house nose’ Ernest Beaux – van origine ook Rus.
De helaas overleden Mona di Orio vertelde mij ooit dat van het vintage-extract van Cuir de Russie de dierlijke intensiteit afspatte (hoop ik ooit nog eens te ervaren). En dat gevoel had ik dus niet met de eau de toilette-versie. Het extract daarentegen… niet echt über-dierlijk, maar wel ontzettend intens leer. Het laat je leer in al zijn diepte ervaren. Met name door zijn omringende ingrediënten die het laat leven, of eigenlijk laat floreren. Ruikend aan het parfumextract is alsof de revolutionaire vrouw uit de jaren twintig – met Coco Chanel als lichtend voorbeeld – tot leven komt, de bourgoisie én ‘the powers that be’-mannenwereld tartend.
WAT RUIK IK EIGENLIJK?
Het extract is jazz, is roken voor vrouwen in het openbaar, is je benen laten zien, het heeft een aanstekelijke f***-you moderniteit waar je bijna nostaligisch van wordt. En het is voor mij ook een ‘les in parfum’; Cuir de Russie laat je de essentie van puur parfum ervaren, dat geur meer dan is dan een ‘lekker luchie’. En, de geurengoden zij dank, gevrijwaard van alle marketingclichés (romantiek, liefde, dromen en meer van dit soort bla-bla) waaronder geur tegenwoordig zo gebukt gaat, er bijna onder bezwijkt. Je ruikt er aan en wordt stil. Althans ik.
Zo leuk, Chanels vooroorlogse DNA (‘vette en volle’ aldehyden) begeleidt door een subtiele hesperidennoot van oranjebloesem, bergamot en mandarijn, komen in de opening prachtige, maar droge opening naar voren. Ze preparen het leer, maken het soepel en klaar voor de bloemen zonder de ruige, animale kant (opgeroepen met isobutyl quinoline en styrax) op de achtergrond te duwen. Want leer zonder bloemen blijft ‘stom’. Sterker, de indolen van jasmijn en met name van ylang-ylang laten het leer resoneren, terwijl de roos de bloemennoot versterkt.
Maar een andere bloem verbindt de bloemen nog meer met het leer: een elegante iris die verpakt is in vol en warm ‘tabak-amber’ met een honing-vanille ondertoon. Sensualiteit verzekerd, zonder feminien te worden. Verankering verzekerd door hout: cederhout en vetiver. Zonder – zeg het nog een keer – dat het leer zijn stoere, vileine karakter verliest.
Zo hoort een extract te zijn: een natuurlijke verloop van het hoofdthema waarvan het ene akkoord als vanzelfsprekend in de andere overgaat. Determineren van ingrediënten is dan eigenlijk overbodig, wat telt is het ervaren van een euforie. In dit geval leer als stoer, kordaat maar bovenal als verfijnd statement van eigenzinnigheid.