Zijn roem is hem vooruitgesneld. Of eigenlijk: ik had in 2019 al op de hoogte moeten zijn van de lancering van Young Hearts van Bruno Acampora (gemaakt door Miguel Matos). Had toen al de loftrompet kunnen afsteken. Had helemaal kunnen roeptoeteren toen de geur in 2020 werd onderscheiden met The Art and Olfaction Award 2020 – categorie Niche. Maar ik zat toen in een pre-corona geurdepressietje. Of zaten we er toen al midden in de corona?
Ik weet het niet meer. Wat ik wel – weer – weet toen www.parfumaria.com mij onlangs een proefje toestuurde: wat een ongelooflijk goede geur is het! Maar ook: dit is wel héél erg terug naar af. Een retro-retro-retro-retro-parfum in optima forma. Het blijft een grappig gegeven: terwijl de parfumindustrie algoritmes en kunstmatige intelligentie omarmt om maar zo futuristisch en hightech mogelijk over te komen, wordt een ware klassieke geur door een vakjury onderscheiden.
Zegt dit iets over ons ‘gedeelde’ verlangen naar een nostalgie die iedereen op zijn eigen manier invult, met misschien als gemeenschappelijke overeenkomst: een chypre uit de jaren zeventig toen velen van ons nog Young at Hearts waren. En dat met deze geur al die vrije en blije beelden door ons geheugen dwarrelen terwijl we toen ook al wisten dat het niet overal pais en vree was.
‘Je chypre, moi non plus‘.
Wil je een geur-onwetende laten kennismaken met ‘het wonder van parfum’, zet haar/hem/non binair een chpyre onder de neus, en wacht af. Misschien schrikken ze omdat ze – nu volgt een vooroordeel – gewend zijn aan die gladgestreken geuren uit het taxfreecircuit. Maar dan kun je mooi gaan uitleggen, wat ze nu eigenlijk ruiken en wat nu juist de charme van een klassieke chypre is.
Wordt het Young Hearts, dan chypre je all the way. Inspiratie schijnt trouwens the discoscene van Studio 54 in New York te zijn, waar begin jaren zeventig je als nobody kon ‘rubbing shoulders’ met Calvin Klein, Diana Ross, Pat Cleveland, Liza Minelli, Cher, Halston, Bianca Jagger, Debbie Harry en de man die ze allemaal kiekte; Andy Warhol. Grote kans dat ze een chypre (kort door de bocht: knisperend groen via bloemen overlopend in warme ondertonen) droegen, want toen erg en vogue. Ook zo fijn: die vintage chypres fuseerden nog zo aangenaam met menselijk zweet. Zoals: Chanel N° 19, Givenchy III, Clinique Aromatics Elixir, Estée Lauder Private Collection en Alliage, Diorella, Gucci No. 1, Amazone Hermès, Mystère Rochas, Halston, Niki de St. Phalle en chypre zo maar door.
In Young Hearts komt dit allemaal samen met af en toe een flash van Robert Piguets Bandit. Het verschil en dus ‘van deze tijd’: saffraan. Het geeft aan de mossige chypre, hoe moet je het zeggen, een lichte ‘andere’ zoetheid én een stoffige en aardse ondertoon; maakt het hout nog houtiger – ruik je mooi in de basis. En doordat de al ruimhartig gedoseerde galbanum wordt geflankeerd door den, bespeur je af en toe in Young Hearts een elektrificerende flits die de geur doorklieft. Het duurt bij mij altijd langer om in een gelaagde geur de bloemen er direct uit te pikken, maar een soort van roos neem ik uiteindelijk waar.
Wat me tegenstond/staat aan de geur: alleen verkrijgbaar in 100 ml. En de prijs: soort van pittig: € 220,00. Maar wat zie ik nu op Acampora’s homesite: nu in de aanbieding: € 176.00. Ook verkrijgbaar als pure parfumolie. Heb de laatste tijd een dingetje: ik zoek een plaatje bij een parfum. Bij Young Hearts is dat Blame it on disco van Christina. Afkomstig van een van de leukste neo-discoplaten met nog leukere lyrics… ‘There was a time, I was walking on a cloud, diamonds and pearls, and a gentleman always around. Now I’m alone, each and every other night, climbing the walls, while my man is dancing out his life. Blame it on disco, disco, with the fascinating lights, blame it on disco, unpredictable nights…’
Naar ik heb begrepen was/is de Portugees Miguel Matos (nog) een van de redacteuren/schrijvers van www.fragrantica.com en daardoor meermaals genomineerd voor de Perfumed Plume Awards en Fragrance Foundation Awards – voor wat het waard is dan. Want de laatste heeft, vind ik, een erg discutabel ‘prijsbeleid’ en heeft pas op een laat moment als conservatief bolwerk nieuwe prijscategorieën toegevoegd (waaronder beste blogger, beste niche, best indy) die buiten de usual suspects (de grote namen in de parfumindustrie door wie het ook gesponsord wordt) vielen. Dit terzijde.
Daarnaast schreef hij parfumgerelateerde boeken – onder meer Portuguese Artists in Direct Speech en Making the Body Think’. Hij werkte samen Art & Olfaction Institute in Los Angeles en het Casa da Cerca Contemporary Arts Centre in Almada (Portugal) en heeft een studio/galerij.
Als creatief directeur werkte Miguel samen met Sven Pritzkoleit (een capsulecollectie ‘binnen’ het merk SP Pafums). Als parfumeur is Matos autodidact. Zijn opdrachtgevers: Sarah Baker Perfumes, Der Duft, Testament London en Nishane. Hij heeft inmiddels zijn eigen geurlijn, Miguel Matos Perfumes en – niet verkeerd; wat een goede beslissing! – is sinds 2019 inda house nose van Bruno Acompora waarvoor hij ondermeer Young Hearts maakte die ik binnenkort ga bespreken.
Voor Nishane componeerde hij Unutamam in 2019. Betekent in het Turks ‘Ik kan het niet vergeten’ en wordt gezongen door de ‘grondlegger van de Turkse popmuziek’ Sezen Aksu. Dit zijn geuren waarvan ik blij word; ze balanceren tussen ‘klassieke’ en ‘dierlijke’ verleiding, tussen polijsten en bewust niet-geraffineerd. En maken zo connectie met je onderbewuste… schreef Geurengoeroe in verwarring op.
Of toch niet? Want hij raakt er steeds meer van overtuigd dat een goede geur direct contact zoekt met je onbewuste gevoelens die ergens ‘daarboven’ liggen te slapen en die bij een goede geur direct wakker worden geschud. Je vraagt je af: wat gebeurt er, wat ruik ik? In eerste instantie niet uit te leggen, maar er daalt – al woorden zoekende – wel een harmonieuze tevredenheid op je neer.
Wat er direct uitspringt, ruik je niet vaak in een opening: zuivere rozemarijn in overdrive: bloemig groen met haar eigen ijlige frisheid waarvan de groenheid wordt versterkt door munt, de ijlheid door jeneverbes. Hierdoor kan de geur in eerste instantie alternatief en ‘kruidenvrouwtje-achtig’ overkomen. Niet mis mee in dit geval. Samen zorgt het voor een prikkelend aromatische overdaad.
Dat dan weer wel: in eerste instantie lijkt het of de jasmijn voor een ‘schijn-bloem-heiligheid’ zorgt die je maar even echt waarneemt. De reden: de donkere partij die hierachter de wacht houdt: anjer aangedreven door een klassieke chypre-veredeling van patchoeli, cistus labdanum en eikenmos (even heb je het idee dat je met een klassieke chypre in de grondstijgers vandoen hebt).
Als ‘extraatje’ castoreum (bevergeil) die je goed waarneemt en die geleidelijk souplesse krijgt door amber en karamel (denk vanille). Maar er gebeurt nog iets meer met dit samenspel van sensuele smaakmakers; er treedt een soort van ‘garagesfeer’ op – ik krijg associaties met petroleum, olie, smeuïge geilheid – dat werk. En toch blijven de aromatische prikkels van de opening en die van jasmijn op de achtergrond aanwezig.
Ik zeg: ‘Superlekker!’. Alleen ik hoop dat we qua ontwikkeling van richtinggevende geuren niet alleen maar teruggaan naar de basis, naar het herontdekken van klassieke ingrediënten gebaseerd op natuurlijke ingrediënten die je kunt bestellen bij www.hekserij.nl (Unutamam is in a way erg retro. Maar dat we ook een vlucht naar voren maken (vrij van historische ballast) zodat we geuren kunnen ervaren die we écht nog nooit hebben geroken, misschien wel met behulp van kunstmatige intelligentie.
De nieuwe Jacques Fath heeft natuurlijk niets met de oude, de echte vandoen. Wie de eigenaar van de huidige licenties is: staat op de flacon: www.panouge.com. Is het belangrijk? Nope. Maar ik ben – van historisch oogpunt gezien – altijd benieuwd naar de omzwervingen van deze licenties na de dood van de naamdrager.
Wel weer wat geleerd, Jacques Fath (1912-1954) de couturier, in de vintage parfumwereld heldenstatus genietend vanwege zijn Iris Gris (1946) en Green Water (1947) lanceerde zijn eerste parfum vlak na de bevrijding, die niet in tegenstelling tot geuren van de concurrent de vrede vierde – Patou: L’Heure Attendue, Shiaparelli: Le Roy Soleil, Balmain Vent Vert, Nina Ricci Coeur Joie – maar vreemd genoeg Chasuble. Betekenis: kazuifel. Ofwel, voor diegenen die geen link what so ever hebben met de katholieke eredienst; mouwloos opperkleed gedragen door de priester tijdens de eucharistie. Vreemd, ludiek en zou nu ook niet misstaan als parfumnaam van een indy label. Opvallend: toen ‘ook al’ te koop in Canada zoals op oude advertenties te zien is.
Anyway, het merk als parfumlabel is sinds 2016 serieus weer terug met Faith’s Essentials. Het is een toonbeeld van AN 2.0: Affordable Niche 2.0. Kloeke flacons, met een klassieke look die uitstraalt dat het merk al ‘best lang’ bestaat, af en toe benadrukt door een geur waarvan de naam refereert aan oude bekende: L’Iris de Fath (2018).
Fath heeft de smaak in ieder geval te pakken: Rosso Epicureo, L’Orée du Bois, Les Frivoltés & Lilas Exquis(allemaal 2017), Red Shoes, Velours Boisé, Le Loden & Tempête d’Automne (allemaal 2018). Ook leuk: een 15-ml-variatie in het assortiment – zouden meer merken moeten doen.
Omdat ik geuren meestal at random koop – uitgangspunt: ben benieuwd, verras me maar, of: ik heb weer zin in een bepaald soort geur – werd het Lilas Exquis, omdat ik zin had in een seringgeur. Had ik me er dieper in verdiept, dan had ik Le Loden gekocht – na even denken schoot me het weer te binnen – naam van de gelijknamige dikke wollen waterdichte stof. Hoe vertaal je dat in geur? Een wollen trui die geperst wordt? Ik ga de importeur om een proefje vragen.
In Attar AT sprak ik het ‘verlangen’ uit om weer eens uit om getrakteerd te worden op een weldadig boeket. Ik moet zeggen: Lilas Exquis komt aardig in de buurt. Drie redenen: je ruikt de sering goed – moet natuurlijk ook. Zoet, poederig, zonnig en een ietsiepietsie gekruid. Twee: originele toevoegingen aan het boeket: (wilde) hyacint, lindenbloesem. Drie: de volle afronding. Grappig: de eerste indruk doet ‘rood-fruitig’ aan, maar dieper inhalerend ruik je twee blommekes die zo lekker het begin van de lente weet uit te drukken: hyacint en wilde hyacint (blue bells) met een flinke scheut bergamot erbij. In het hart ís het lente: een volle, beetje gekruide sering die vervolgens een luchtig-fris component krijgt door magnolia en – daar-is-ie – lindebloesems met haar mooie warme honig-hooiachtige noot. Je ziet het boeket in een vaas voor je. Het viooltjes-room-akkoord kan ik niet echt plaatsen, of het moet de onderliggende zoetheid zijn. Lekker hoor die basis met ambrette (mooi warm, met zijn ‘natuurlijk’ muskachtige noot) die ook garandeert dat de witte musk, ambroxan en ‘houtzijde’ niet de overhand krijgen, dus geen scherp laundry-effect in the end.
Alleen: Lilas Exquis wordt verkocht als parfum, dus niet eau de parfum. Dát gaat er bij mij niet in: hoe lekker ook; ik heb een ‘eau de toiette-gevoel’. Een parfum/extract moet voller, gelaagder en indrukwekkender zijn.
Ik had de laatste tijd een, discussie is een groot woord, gedachtewisseling met www.parfumaria.com over La Collection Particulière de Christian Dior. Dit naar aanleiding van Vanilla Diorama (2021). Zijn deze geuren nog als niche te omschrijven? Moeilijk. Moeilijk. Ja: gezien de kwaliteit aan ingrediënten. Nee: gezien, het wel heel erg breed uitzetten van deze lijn op socials en winkelvloeren van luxe warenhuizen. Drie jaar geleden zag ik bij Macy’s New York dat zelfs de liften van top tot teen driedimensionaal met flat screens ‘gevuld’ waren met daarop de diverse geuren volop in ‘bloeiende’ beweging‘. Indrukwekkend.
Maar moet dat nu? Ik vind, misschien old school gedacht, dat je niche zelf moet ontdekken. En dat je je hierbij niet direct door grote namen moet laten leiden. En dat is met Dior natuurlijk onmogelijk. Die kom je werkelijk overal tegen tegenwoordig. Online en ook in het echt – as we speak is er wel ergens een mega-expositie waarin de wereld van Dior in full splendor wordt geëtaleerd.
Met zo’n naam – die bij een heel groot publiek garant staat voor vertrouwd, zekerheid en kwaliteit – kun je wat geuren betreft niet helemaal losgaan. Zegt men. Moet je toch binnen het klassieke kader blijven. Vind men. Het grote publiek mag het dan als niche zien, voor perfume insiders blijft het categorie prestige.
Wat me opvalt: de spagaat in de naamgeving bij La Collection Particulière. Van de ene kant poëtisch en daardoor sort of nieuwsgierigmakend: Balade Sauvage, Belle de Jour, Jardin des Anges, Rose Gipsy, Sakura en Souffle de Soi. Van de andere kant: niet moeilijk doen, gewoon sec bij de naam noemen: Purple Oud, Santal Noir en Thé Cachemire (allemaal uit 20217). En dan af en toe een geur die met de naam speelt en/of aan het leven van de couturier refereert: Diorissima (idem). Wat is de toegevoegde waarde van de laatste? We hadden toch al Dioramaen Diorissimo?
Imaginair toetje
In deze categorie valt ook Vanilla Diorama. In verband met een journalistiek artikel ‘moest’ ik ooit twee boeken over het leven van monsieur Dior lezen, maar het is me niet bijgebleven dat VanillaDiorama een van zijn favoriete desserts was. Misschien heb ik er wel overheen gelezen want: er niet echt op naar zoek. Hij schijnt zo te zijn dat het restaurant Maxim’s Paris dit dessert speciaal voor hem heeft gemaakt.
Alleen – hoe kan dat nou? – er bestaat volgens Dior geen afbeelding of gedetailleerde beschrijving. Vind ik op zijn zachtst gezegd vreemd. Een restaurant met zo’n reputatie en legendarische clientèle, die bewaart uit trots en historisch besef toch al zijn ‘geheimen’? Ik zou zeggen: dieper graven. Anyway, de geur haakt slim op de nog steeds populaire gourmandtrend.
En de storytelling begrijpt iedereen. Terzijde: ik weet het niet meer, maar wordt het bij de counters in de parfumerie nog gedaan – een ontstaansverhaal vertellen? Onmogelijk volgens mij. Neem alleen de verhalen van alle Diorgeuren. Je kunt je afvragen of klanten nog geïnteresseerd zijn. Het is volgens mij eerder een dingetje waar de marketingafdeling geen afscheid van kan nemen. Want het staat anders zo kaal voor de pers en influencers.
Une amuse gueule pour monsieur Dior
Vanilla Diorama is precies hoe vanille als een prestige/niche-geur moet ruiken: zoet, zeer zoet, royaal, romig, smeuïg met een houtaccent om niet te glad, te plat en te eendimensionaal te eindigen. Leuk de opening: alsof je door een lichte citrusregen van sinaasappel en citroen heen, de vanille ruikt. Maar gelukkig ruik je meer: kardemon en roze peper geven een extra kickstart.
Het houtaccent in dit geval is patchoeli en sandelhout. Samen resulteert dat in een mooie warme amber-ondertoon die ervoor zorgt dat de zoetheid niet uit de bocht vliegt en die op het eind een poederig effect garandeert. Ik bespeur ook een lichte rum-noot (of is dit verbeelding?) Het geeft het geheel een licht tropisch zwoel effect zonder dat het te tropical, te Escada-zomergeurcocktail wordt.
Conclusie: het klopt allemaal, maar het geheel is ook saai en braaf. Maar dat is typisch François Demachy, ‘de ambtenaar’ onder de neuzen. Hij verstaat zijn vak, maar het gaat allemaal langs de lijnen der geleidelijkheid, volgens beproefd recept.
Daarom ben ik benieuwd naar de opvolger van Demachy – hij gaat met pensioen: Francis Kurkdjian. Wordt hij schatbewaarder of krijgt hij kans om zijn creatieve kant te benadrukken en écht te verbazen? Met dien verstande dat parfumcreatie nu wel zijn beperkingen en grenzen heeft bereikt (van AI moet wat dat betreft ook niet te veel verwacht worden). Innovatie en vernieuwing in parfumcreatie is nu vooral een kwestie van hoe je naar het metier kijkt. Ooit zette Dior de trend in plaats van ze te volgen. Hopelijk krijgt Kurkdjian ook die kans.
Het valt me op dat ik steeds luier word om te verdiepen in de achtergrond van parfummerken. De reden: het zijn er gewoon te veel geworden en op inhoud en invulling te vaak te veel van hetzelfde. Geldt dus ook voor namen die geuren krijgen. De lol is er wel een beetje af. Maar bij Hacivat, moest ik wel; wat betekent dit in hemelsnaam? De eerste gedachte: zeker de Latijnse benaming van een (wel of nog net niet uitgestorven) beest dat ik nog niet ken, dus ‘moest’ die wel van Zoologist zijn: op het proefje geleverd door www.parfumaria.com stond alleen de naam, niet de producent.
Bij het www-en kwam ik er direct achter dat ik fout zat. Hacivat (eerst bekend als ‘Hacı İvaz’ wat ‘Ivaz de pelgrim’ betekent; soms geschreven als Hacivad op de foto rechts afgebeeld) is een van de hoofdpersonages uit het traditionele Turkse schaduwspel populair tijdens het Ottomaanse rijk (anno 1299 dat na de Eerste Wereldoorlog in 1922 ophield te bestaan en vervolgens werd opgesplitst).Het andere ‘silhouet’-karakter heet Karagöz; zwartoog in het Turks) en is inderdaad ook de naam van een Nishane-geur; Karagoz).
Havicat staat voor de goed opgeleide, welgemanierde, vlot pratende aristocraat. Karagöz vertegenwoordigt de moraal en het gezond verstand van het publiek. Ben benieuwd hoe heden ten dage de Turkse premier Recep Tayyip Erdoğan hier naar kijkt en of Karagöz hem af en toe op de hak neemt. Maar ik dwaal af. want nu we toch bezig zijn: wat betekent Nishane eigenlijk? Nooit bij stilgestaan tot nu. Wat blijkt? Insigne, ofwel onderscheidingsteken voor rang of verdienste. Valt me niet tegen.
De geuren van dit merk trouwens ook niet. Sterker, I love them. Ze hebben iets brutaals en tegelijkertijd is de boodschap dat het merk heeft in zekere zin bescheiden – níet dat het het eerst niche parfumbrand uit Turkije is; ik weet niet of dat klopt; moet ik dit ook weer uitzoeken? – in vergelijk met bijvoorbeeld de zelf-feliciterende druktemakers zoals Guerlain, Dior, Mona di Orio en bijvoorbeeld Amouage die je constant vertellen wat eigenlijk vanzelfsprekend zou moeten zijn: kwaliteit en expertise ‘mede mogelijk gemaakt’ door de beste ingrediënten.
De prijs is pittig. Enigszins logisch want de inmiddels 29 geuren zijn allemaal een ‘extrait de parfum’. 50 ml vanaf € 170,00 tot en met € 450,00. Ik snap het dan ook niet dat sommige sites stunten met kortingen van 40 procent. Hoe komen ze eraan? Via de achterdeur? Van de vrachtwagen gevallen? Ik bedoel: daar gaat je winst als middenstander als je de geuren via de officiële kanalen koopt. Of zouden het neppers à la Notino zijn?
In ieder geval Hacivat is lekker. Het idee erachter: ‘Een eerbetoon aan elegantie, vriendelijkheid, bekwaamheid en liefde voor de kunst’. Daar kan niemand wat op tegen hebben, toch? Verder: ‘Geïnspireerd door het traditionele schaduwspelkarakter, zal deze chypre je helpen in je beste dromen te leven door de eeuwige sprankeling van zijn vreugdevolle structuur’.
Die ‘eeuwige’ sprankeling ervaar je direct: de mix van bergamot en grapefruit is over het algemeen slaapverwekkend saai of aangenaam vertrouwd, het is maar hoe je ‘erin’ staat, Voor mij meestal: alsof je naar een uitzending van The Voice kijkt. Maar als je daar ananas aan toevoegt dan krijg je een heerlijk fruitige sprankeling met een exotisch ondertoontje.
By the way: I love pineapple – mierzoet, zonnig, gebrande suiker, sensueel; een soort samenballen van alle zoete citrusvruchten verrijkt met kokos-en vanille-accenten. Dan komt de jasmijn tevoorschijn, die zich bescheiden opstelt, want het zijn de houttonen die het ‘totaalplaatje’ bepalen. Een mix van patchoeli, cederhout, ‘blank’ en ‘droog’ hout en eikenmos. Inderdaad veel hout, maar aangenaam hout. Voor mij een melange die doet denken aan de houtachtige chypres die midden jaren zeventig werden gemaakt: denk Rochas’ Mystère, denk Guerlains Parure.
PLUS: EEN VAN GEURENGOEROE’S HEFTIGSTE OLFACTORISCHE ERVARINGEN
Laten we eens een keer op niveau beginnen en Shakespeare citeren: Fair is Foul, Foul is Fair. Wordt voorgedragen door de drie heksen aan het begin van het toneelstuk Macbeth (première 1606). Hiermee wil Shakespeare aantonen dat wat als goed wordt beschouwd, in feite slecht is en wat als slecht wordt beschouwd, eigenlijk goed is. Via een geitenpaadje kun je dit ook toepassen op geur door het stellen van de vraag: wanneer gaat lekker over in vies, vies over in lekker?
Dat is – met zoals zoveel dingen – persoonlijk. Dus betrekken we het op onszelf. Ik vind dat de meeste wasmiddelen je ‘geurtechnisch’ niet in een droomweide doen belanden – een geliefd beeld in deze industrie. Ik ruik eerder een ‘keiharde’ scherpe witte musk ‘met de geur van katoen’, met iets penetrant ondefinieerbaar viezigs hangend op de achtergrond. Soms vermengd met een vleugje kermissnoepgoed dat voor bloemen moet doorgaan. Wat als ‘goed’ wordt voorgesteld vind ik ‘slecht’.
Waar ik ook onpasselijk van wordt: een drukbezochte parfumerie zonder luchtververser – je wordt overmand door een te veel rondspuiten samengebald in een onzichtbaar en ondoordringbaar wee-penetrant wolkdek. Ook weer associaties oproepend met te veel witte musk maar dan gecombineerd met C16 H28 O, cetalox, grisalva, ambrox, amberlyn en ambroxan en al die andere synthetische variaties op ambergris.
Wat ik wel lekker vind, daar lopen de meesten mensen niet mee weg. Nog niet. Van de week rook ik het weer terwijl ik de hond uitliet: door de mist heen, ijzige koude lucht, hooi vermengd met koeienmest en humus. Het heeft iets aards, animaals en oer, dit keer perfect gedoseerd en dus aangenaam: even diep inademen. In de parfumindustrie zijn, zoals bekend, ingrediënten met het vermogen dierlijke geursporen te verspreiden sinds met midden van de jaren zeventig verboden: musk, civet en bevergeil.
Nu is er, zo blijkt, al millennia-lang een alternatief (het was in het oude Egypte al bekend), dat langzamerhand de parfumlaboratoria begint binnen te druppelen: de excrementen van de hyrax (die worden geoogst zonder het beest te kwellen of gevangen te houden). Ik werd er voor het eerst, ik denk tien jaar geleden op geattendeerd door Marc-Antonio Corticchiato van Parfum d’Empire – je weet wel die geweldige neus die zich in eerste instantie liet inspireren door historische gebeurtenissen, personen en dieren.
Ga je al www-ent op zoek naar meer info over de hyrax dan kom je snel terecht bij de African Wildlife Foundation. Op https://www.awf.org/wildlife-conservation/hyrax wordt echter, merkwaardigerwijze, geen melding gemaakt van de sensualiteit – in de ware zin van het woord – oproepende vermogens van deze grondstof, afkomstig van het dier dat bij ons ook bekend is als de klipdas.
Het oogsten van hyraceum
Hoe ontstaat het? Het rotsachtige materiaal waarop de hyrax zijn uitwerpselen en urine achterlaat – ook wel Afrika Stone genoemd – versteend; wordt bruis en broos (maar verhardt ook) en tijdens het extractieproces samengedrukt. De donkere olie die eruit stroomt, wordt behandeld met hexaan (koolwaterstof), vervolgens bevroren en gefilterd. Er volgt een rijpingsfase, totdat een harsachtig absoluut ontstaat. Die openbaart een dierlijke, diep-complex gefermenteerde geur met elementen van musk, castoreum, civet, tabak en oudh. Zo wil ik het horen.
Als je ingrediëntensites moet geloven, kunnen sommige van deze excrementen 50.000 jaar oud zijn en hierdoor als het ware authentiek oermateriaal onthullen, want net zoals barnsteen van de Pinus succinifera behoudt hyrax-fossiel zijn geur (dat wist ik dus niet van de Pinus succinifera).
Na al deze verdieping in de materie, was ik benieuwd naar Hyrax van Zoologist, maar ook ‘angstvallig’ gezien mijn ervaring met hun Civet. De inspiratie van Zoologist: ‘De Afrikaanse zon klimt naar zijn plek in de ochtendhemel en reikt over een bergketen om een brede, platte rots te strelen. Uit de schaduw van een smalle spleet verschijnt een hyrax-familie, waarbij heet stof de glans van hun gouden vacht dof maakt. Ze nestelen zich op de warme rots om te zonnebaden, maar blijven altijd waakzaam. De schaduw van een stijgende adelaar snelt over de grond. Met een dringende gil gaat het alarm – de kolonie haast zich om dekking te zoeken. Terwijl de hitte van de zinderende zon toeneemt, komen oude aroma’s vrij uit de verschroeide rotsen, de schaarse vegetatie en het versteende hyraceum (de officiële naam van het ingrediënt). Griezelig verstrengelen ze zich om een geur te vormen die zowel primitief als exotisch is, waarbij de dierlijke neigingen getemd worden door een ondertoon van zoete bloemen.’
Zoologist over de compositie: ‘De kern van Hyrax is een gedurfd, zelden gebruikt ingrediënt in de parfumkunst – Afrikaanse steen of hyraceum, die deze gewaagde, dierlijke geur zijn kenmerkende handtekening geeft. Dit unieke parfum combineert vakkundig (bescheidenheid blijft een deugd in de parfumindustrie) saffraan, roze peper, whisky, roos en musk om een abstract beeld op te roepen van een stoffig Afrikaans berglandschap. Net als de behendige hyraxen die uit bergspleten op zoek naar de zon op hun muskusachtige huid, zal de geur zich een weg banen naar je zintuigen.’
Moet gezegd: interessante compositie, maar in a way toch ook weer braaf. In de zin van: het is een beproefd en geliefd basisrecept voor een nichegeur: na een scherp-medicinale opening (wierook) worden saffraan en roos als hoofdversierders opgevoerd (saffraan is het nieuwe vanille in niche-kringen), omringd met donker-rokerige ingrediënten die garanderen dat de geur blijft hangen. Mijn eerste indruk: wierookharsdruppels gerold in zwoel zand. Voor de zekerheid, de eerste indruk van mijn partner: ‘Wierook!’
Ik krijg in ieder geval een prettig vintage-gevoel, want met andere ingrediënten wordt dezelfde weelde en gelaagdheid opgeroepen als de leren chypres uit de jaren veertig en vijftig gecombineerd met een vleugje nu.
Alleen net zoals met Civet: de misschien onterecht hoge verwachtingen bij mij kunnen alleen maar teleurstelling oproepen. Als je een geur Hyrax noemt en je bent bekend met de werking, dan moet je dat ruiken. En niet zo’n klein beetje ook. Dan wil je tijdens het genieten ervaren of het zich op de grens van goed en slecht, lekker of vies bevindt. En of de compositie naadloos in elkaar overloopt of juist uit de bocht vliegt van viezigheid. Het is er wel, die hint van dierlijkheid, maar voor mijn gevoel te veel getemd. Wetende dat het ‘erger’ kan zijn, houd ik de moed erin.
Je kunt met geuren niet alles oproepen wat je graag zou willen. En dat is vaak de mare tegenwoordig met ‘excentrieke’ parfumeurs: de fantasie is te groot, de techniek om dit te realiseren te beperkt. Of ze worden toch teruggeroepen door de commerciële afdeling – ‘Het geld moet ergens vandaan komen!’ – omdat die vindt dat de oorspronkelijke bedoeling van de parfumeur echt stinkt, wat dus ook de bedoeling was – ‘Dûh!’
Hoogste tijd dat ik the real stuff eens ga ruiken, en dat kan want inmiddels volop te koop. De omschrijving van http://www.hermitageoils.com bevalt me wel: ‘Een echte stinker van het extreme soort, zeer urinoir en fecaal van aroma en perfect voor een geestverruimende tinctuur.’
PS: Ik heb aan check, dubbel check, triple check gedaan, om me ervan te overtuigen dat ik toch niet ruik wat ik graag zou willen ruiken. Het wonder geschiedt niet bij mij. Geen primitief-exotische essence, maar gewoon een wierookachtige geur. Lekker dat wel, maar dat was nu juist niet de bedoeling.
Baloué-masker Ivoorkust
Grappig: de officiële persfoto van Hyrax doet me denken aan een zeer gedenkwaardige geur-ervaring. Ik werkte vroeger gratis en voor niets bij een kunsthandelaar – er kwam bijna niemand langs, dus kon ik werken aan mijn journalistieke ambities. Een van zijn specialisaties: houten beelden uit Afrika. Een keer vroeg hij mij of ik een partij van die maskers en voodoo- en voorouderbeelden naar zijn depot wou brengen. Zo gezegd zo gedaan.
En bij de opening gebeurde het: alsof je een heiligdom betrad. Het rook er zo intens naar hout: oud hout, ebbenhout, rozenhout, droog hout, vermolmd hout, verbrand hout… en het was ook nog eens dertig graden. Het duizelde me. Zoiets had ik nog nooit ervaren. Vergelijkbaar met een rondzwaaiend wierookvat in de kerk, maar droger en overweldigender. De beperkte grootte van de ruimte, versterkte het olfactorische bombardement. Het leek wel alsof het samengebalde parfum, jaren wachtend op het juiste moment, wou ontsnappen uit de kleine opslagplaats. Ik gebruik het woord niet graag in relatie met parfum, want het is verworden tot een cliché: magisch. Maar dat was het. En tevens voor mij ‘weer eens’ het bewijs dat je de olfactieve kracht van de natuur niet in een flacon kunt vatten.
Hierop voortbordurend: ik vond ooit tijdens ‘mijn Brusselse jaren’ een quasi-antieke klok op straat. Meegenomen in verband met een project. Telkens als ik thuiskwam, de dagen erna, rook ik een enorme sterke drooghout-geur met zoete nuances. Ik kon het niet direct plaatsen tot dat – ephinany! – het tot me doordrong. De klok was gemaakt van rozenhout dat zijn parfum gewoon bleef verspreiden. Heb hem ook meegenomen naar mijn vaste verblijfplaats op het Drentse platteland. Toen Maria van Geuren, de eerste keer langskwam in mijn dorp zei ze:’Wat ruikt het hier lekker, rozenhout?’ Mij was het inmiddels niet meer opgevallen, maar zij rook de klok die in de nok van de zolder opgeborgen lag in een verhuisdoos, door alle verdiepingen heen.
Pfff, ga er maar eens aan staan als startend nichehouse zonder een backer die garant staat voor miljoenen: hoe krijg ik de geuren op de juiste plek, op de juiste hoogte, op de juiste plank, in de juiste winkels? Want het aanbod (ook van nieuwe merken) is zoals bekend overweldigend. Waarom zouden je juist jou nu net kiezen? Het antwoord: hard werken en doorgaan en doorgaan en doorgaan.
Fugazzi opgericht in 2018, is een jong Nederlands nichebrand die zich onderscheidt van zijn lokale concurrenten door het ontbreken van gewichtigheid, ‘verhevenheid’ en filosofische drukdoenerij. Ook leuk: denk je bij veel merken betreffende hun ‘verantwoording’ en commitment dat ze een charitatief project leiden, bij Bram Niessink, ‘de man achter’, is het duidelijk dat hij er ook geld mee wil verdienen.
Mooi natuurlijk, maar geen garantie dat de verkoop als een tierelier gaat. Dus doet Niessink wat je een jaar of vijftien geleden voorzichtig zag opkomen: modewinkels met een duidelijk eigen signatuur, die voegen aan hun kleding geuren toe die in lijn liggen met, ga er maar vanuit, hun verkochte high end-merken.
Dit is een slimme ‘verkooptruc’, want als een verkoper je aan de juiste kleren heeft geholpen, neem je zijn geuradviezen ook serieus – moet je er wel gevoelig voor zijn. Ik weet alleen niet of door de hoge vlucht van online-aankoop dit soort service nog geleverd kan worden; wordt. Je wil er als ware toch bij zijn als je na je aangekochte nieuwe outfit een matching geur krijgt voorgesteld.
Hoe het ook zij, Fugazzi heeft onlangs voor een winkelconcept een geurkwartet geleverd: Smooth Suede, Vibrant Velvet, Lush Linen en Cashmere Comfort. Naam de winkel: Four. Als ik het goed heb begrepen, dan wordt Four beschouwd als een van de meest high-end winkelervaringen van Amsterdam. Hun filosofie: de beste kwaliteit vrijetijdskledinglabels aanbieden die de markt te bieden heeft. Men neme: Tom Ford, Balenciaga, Maison Margiela, Krien, Prada, Daily Paper, Four (ze hebben onlangs hun naam veranderd in een nieuw merk), Palm Angels, Rick Owens.
De gedachte achter deze samenwerking: elke geur vertaalt een geliefde stof/materiaal. Voor Smooth Suede is dat inderdaad suède, voor Vibrant Velvet – yep – fluweel, voor Lush Linen – klopt – linnen en voor Cashmere Comfort – need we say more – kasjmier.
De overeenkomst (overbodig om te vermelden, maar toch): de kwaliteit van de grondstoffen die zijn geassembleerd tot draagbare, comfortabele en, in a way, easy-to-wear geuren. Schreeuwen doen ze niet (mag ook niet ‘bij’ vrijetijdskleding) waardoor dit kwartet niet aanstellerig niche wordt, maar je ruikt direct dat ze uit het upper scale department komen.
WAT ‘FAB FOUR’ IK EIGENLIJK?
Smooth Suede. Overall impression: zachter dan zacht met een aardse resonantie, alsof je een pasgeboren lammetje streelt. Frisse accenten van lavendel en rozemarijn introduceren een opvallende suède-imprint omringd door zoet-groenbloemige accenten van basilicum, geranium en cyclaam. Een spoor van eik, patchoeli en oud, ondergaat een oosterse sensatie van tonkaboon en amber, en maakt het totaalplaatje van supersuède af. Leuk is ook dat die groene accenten door het suède heen blijven ‘steken’.
Vibrant Velvet. Kort maar krachtig. Poederachtige noten van iris – zowel poederig, koel als aards – voorafgegaan door een peperig-frisse toets. Een opmaat voor groenige nuances van salie en vetiver (onverwachte, mooie combi) vloeien samen in een superzachte melange van melkachtig sandelhout, warm amber en poederig musk.
Lush Linen. Een zacht briesje door je ziel en je favoriete kleding. Linnen vertaald in een geur vraagt om casual frisheid met een katoenachtig gevoel. Fugazzi vermengt heel subtiel citrustonen met zachte bloemen (alsof de roos en het viooltje slapen) en ‘skin-like’ ingrediënten. Stel je voor: zacht hout, ‘katoenbloemen’ en witte musk op een bedje van mos en alsem.
Cashmere Comfort: een schaduw van warmte tijdens een herfstdag. Eerst de verse druppels van Calabrisch bergamot en zoete Damascusroos, overgaand in de droge houtachtige noten van cederhout en iris. Dit mondt uit in een allesomvattende ‘veiligheidsdeken’ van kasjmier, leer, musk en ‘zwarte amber’. Gewoon goed.
En als je nou denkt: ‘Wat vreemd, er zit helemaal geen oudh-geur tussen.’ No worries. Hiervoor moet je bij Amsterdam Vintage Watches zijn. Hiervoor creëerde Niessink een limited edition genaamd – let op de woordspeling – Watch Oudh. Want bij een vintage horloge, hoort volgens Bram Niessink een gedistingeerde geur en die moet nu conform de trend oudh bevatten. Een overtuigende exercitie. Watch Oudh (geleverd in parfum-extract) wordt geïntroduceerd met een explosie van bergamot, verrijkt met tabak doordrenkte rozen en verzacht met een delicaat spoor van amber, musk en sandelhout.
Wat vooral opvalt is de zoete ‘tabaksroos’ die naar voren komt en die lekker ‘vloeibaar’ blijft hangen, ondersteund door oudh. Uitgesproken maar ambigu. Dus – overbodig om te zeggen, maar toch – ook zeer geschikt voor de vrouw op zoek naar een vintage horloge, zoals bijvoorbeeld een Cadenas van Van Cleef & Arpels.
Bladeren vallen. Gedachten vallen. Gedichten vallen. Het stormt. En niet alleen veroorzaakt door de natuur: gedachten/meningen worden nodeloos/hopeloos tegenover elkaar gezet, en door social media uitvergroot – een opblazen meestal niet in verhouding staand tot de nieuwswaarde.
Interessant: ook op fronten waar je het niet verwacht worden de messen geslepen. Wel of niet gedreven door ‘woke-warriors’, wordt van collega’s verwacht dat je stelling neemt, waardoor je in een keer het begrip ‘concullega’s’ begrijpt.
‘Nou, kom op Geurengoeroe, make your point!’ Oké: geldt dit opwerpen van barricaden ook al in de parfumwereld? Geurengoeroe zegt: ‘Comptez maar van oui!’ Nee, ik hint dan niet op wel of niet met mondkapje een geur testen. Wat, by the way in dit geval werkt – mocht je er überhaupt zin in hebben: eerst een geur in het mondkapje sprayen, dan opzetten en dan inhaleren maar.
Wel ‘een dingetje/discussie’ dat zich leent voor ophitsen, tot een scheiding der geesten: puur natuur versus synthetisch. Alleen welke aanhang staat dan aan de linker- dan wel rechterkant van het politieke spectrum? Want als alles politiek is, dan parfum ook. Weg met het politiek correcte parfumgeleut – ‘Nou, mij maakt het niet uit, als je de geur maar lekker vindt – toch, niet dan?’
Lang verhaal kort: lange tijd maakte het mij ook geen ene mallemoer uit, ‘als de geur maar’ enz. enz. Maar sinds kort – lees: jaar of drie – word ik zo ‘ik-stop-met-geurengoeroe’-moe van al die voorspelbare variaties op marketingthema’s die oude en zelfs nieuwe merken als dé nieuwste geursensatie sinds lang presenteren. Neem het wonderhout 2.0 oud(h): als Axe het in zijn deodorant stopt… Neem, de hinderlijk synthetische nasleep van geuren die een warm, security blanket-gevoel moeten schenken: je ogen gaan er scheel van staan.
En dan, zonder het in de gaten te hebben omdat je er niet bewust bij stilstaat (‘je gaat af op je gevoel’), haal je de meeste voldoening niet uit een über-georkestreerde geur maar wel uit een etherische olie. Want, waarom koop ik de laatste tijd steeds vaker bij de biologische winkel een klein pipetflesje met een dergelijke olie? Onlangs nog een co2-versie van ‘ingedikte koffieprut’ – jeetje dat ruikt goed. Terwijl ik koffie in een geur maar zo-zo vindt.
Heb mijn doos met tweedehands etherische oliën er ook maar weer eens bij gepakt – jeetje de mandarijn is zo zonnig zoet. De lavendel – jeetje zo vind ik haar wel lekker. Even mijn fles geopend gevuld met diverse vanillegeuren uit het hoogste prijssegment aangevuld met iets te veel druppels komijn-olie – jeetje, daar moet echt nog iets bij.
Misschien Vert van Bruno Acampora? Onlangs gekocht tijdens mijn vetiver-heimwee-stemming en, omdat ik me, zoals reeds geschreven, meer in essences/oliën wil verdiepen.
Nee, dat is toch zonde. En: er zijn grenzen. Sommige geuren meng je niet, toch? Alhoewel, wat zit ik te miepen! Bruno Acampora, stimuleert het zelf zelfs. Ik kreeg er wat proefjes bij met andere essences uit de Acampora-collectie. Zoals Jasmin T Perfume Oil (1978). Ik had’m al vaker geroken, maar wat maakt juist cyclaam deze jasmijn toch bijzonder. Ik moet denken aan het fijnste fluweel waar de zon op schijnt… Maar terug naar Vert. Is dus heel erg vetiver. Hoewel recent, 2016, voldoet hij helemaal aan de ‘Acampora-doctrine’: dus overrompelend, vol en met zo weinig mogelijk extra ingrediënten de essentie van één vervolmaken, polijsten, het begrip soliflor ontstijgend.
Ik ben natuurlijk bevooroordeeld (ik voel met het prettigste met een groene geur) en de geur beantwoordt aan mijn behoefte naar essences. Maar jeetje, wat is Vert wonderlijk: het combineert hout met groen en aarde, prikkelt (een ‘droge’ peper) en is kruidig (een ‘droge’ nootmuskaat). Met een elegante warmte (met name opgeroepen door cederhout) in de basis zonder dat het te geraffineerd wordt. Want een goede vetiver moet aards, ‘plattelands’ soort van grof blijven (rulle aarde, bladeren, mist die in de ochtend optrekt), moet niet te veel naar de grote stad overlopen.
Leuk is dat je de groenheid ook in de frisse noten bespeurt. Zo ruik je ‘op een gegeven moment’ kardemom en elemi (citrus- en houtachtig met groene noot) door de andere geursporen heen. Mijn besluit staat vast: we gaan in de olie en daarna in de attar – heb nu een goed contact in India die mij het echte spul kan leveren, niet de shit die aan toeristen wordt verkocht.
En wat is de volgende Acampora-essences die ik ga kopen? In ieder geval niet hun nieuwste, hippe collectie voor een nieuwe generatie of voor wie dan ook. Alhoewel, op papier lijkt een van die geuren, Young Hearts (2019), een chypre naar mijn hart, en heeft zowaar The Art and Olfaction Award 2020 gewonnen. For what it’s worth.
Ik ben echt aan het vetiveren. Die van Hiram Green gaf me de geest, maakte me weer enthousiast en besloot vervolgens een aantal andere onder de loep te nemen. Zie vorige post. En nu: Vétiver Royal Bourbon. Wat vind ik Oriza L. Legrand toch heerlijk. Verschillende redenen: ouder dan Guerlain, maar loopt daar minder mee te koop, eigenlijk pas du tout.
De geuren zijn klasse en ik geloof bijna zo goed als zeker dat die allemaal zo nauwkeurig mogelijk zijn gebaseerd op de oorspronkelijke formules. Ruik je bijvoorbeeld overtuigend ruikt in Chypre Mousse – die ruikt op een bepaalde manier ‘historisch’, is niet van deze tijd. En toch niet ouderwets omdat vetiver eigenlijk tijdloos is. Noemen we dan klassiek.
Hopelijk heeft het Oriza L. Legrand nu zijn definitieve vorm gevonden (de veranderingen waren voor mij niet echt nodig). De verpakkingen zijn groter, dus zogenaamd chiquer, de geuren nu alleen nog maar in verstuivervorm en er moest zowaar een kwast om de hals van de flacon. En dat merk je dus aan de prijs: in den beginne bij de relaunch van het merk 110, nu 130 euro.
The colors match!
Vétiver Royal Bourbon (debuut 1914, relaunh 2014) maakt gelukkig veel goed. Mijn fantasie wordt geprikkeld door de naam. Bourbon is de naam van de koninklijke familie die Frankrijk, van 1589 – met een korte tussenposes – tot 1830 regeerde.
De associatie is niet zo vreemd: in de Franse parfumwereld wordt overdreven veel gerefereerd aan het roemrijke verleden van al die koningen Lodewijken, hun paleizen, hun maîtresses, hun bijdrages aan de kunst en cultuur en wat dies meer zij. Zonnekoning-verblindende schone schijn in optima forma.
Maar de naam Bourbon slaat hoogstwaarschijnlijk op het gelijknamige eiland (om de hoek bij Madagaskar), ja inderdaad genoemd naar. En waar volgens de Fransen, chauvinistisch als ze zijn, de beste vetiver vandaan komt. Ben benieuwd wat de Haïtianen, Javanen en Indonesiërs daarvan vinden.
Hoe het ook zij, Vétiver Royal Bourbon is een topper. Het knappe: je ruikt eigenlijk helemaal niet zoveel vetiver, zo lijkt het. Wil zeggen: het droge gras (de geur wordt gewonnen uit de wortels) wordt omringd door allerlei noten die je in eerste instantie afleiden van de ‘core business’, maar uiteindelijk is het toch vetiver die je ruikt.
Niet fris-houtig zoals de vetivers uit de jaren vijftig, zestig en zeventig. Niet rokerig, niet naar zwarte thee neigend zoals zoveel nu-nichegeuren, maar kruidig groen.
De opening is direct raak wat groen betreft: geen klassieke citrusopening, maar een helder-scherpe munt-tijm-combinatie – alsof ik ze net heb geplukt uit mijn kruidentuin. Fris, levendig en opwekkend met aardse ondertoon. Hier voegt zich de vetiver bij. Gaat goed. Gaat nog beter in de follow up – een warme combi van cistus labdanum en iris (die je afwisselend ruikt) gekoppeld aan een mooie houttoets (sandel).
Zijn we pas op de helft. Lekker om te ruiken hoe de groene frisheid wordt vastgehouden tot de nasleep, want de munt-tijm-mix vloeit over in een schel-etherische jus van jeneverbes. Helder en toch warm. Laatste komt grotendeels op conto van de donkergroene en donkerbruine ondertonen: leer, tabak, eikenmos.
Klassieke macho-chic op niveau gebracht door zoetzachte benzoïne en dropachtige strobloem (vraag me alleen af of strobloem al in 1914 werd gebruikt in de parfumindustrie). Opvallend: op het eind ruik je haast geen vetiver meer, maar omdat het zich zo vanzelfsprekend in het begin heeft gemanifesteerd, mis je hem niet door die intense ondertonen.
Maria van www.parfumaria.com omschrijft Vétiver Royal Bourbon als een ‘boudoir-vetiver’. Eigenlijk heel goed getroffen. In de zin dat de vetiver door Oriza L. Legrand elegant en dandy-like wordt behandeld: vol, genereus en duidelijk waarneembaar voor anderen na het sprayen bij jezelf. En tegelijkertijd erg platteland door de frishheid van versgeplukte kruiden: ‘boerderij-vetiver’.
In ieder geval geen uit de grond getrokken vetiver, zoals die van Hiram Green, geen cliché-vetiver zoals die van Tom Ford en de remake van Guerlain uit 2000 (wordt die nog gemaakt of is Guerlain teruggekomen op de oude versie?), maar geraffineerd in de zin van bewerkt.
Het schijnt dat veel mensen bij een geur worden aangetrokken door de flacon en uitstraling van het merk. ‘Velen’ vinden Oriza L. Legrand daarom ouderwets en haken daardoor af. Jammer. Laat ze Vétiver Royal Bourbon blind ruiken, en ik weet bijna zeker dat ze denken met een heel hip, klein en vernieuwend nichemerk vandoen hebben.
ZALIG-KRUIDIGE SANDEL MET ‘ABSTRACTE’ GOURMAND-TOETS
Zoals geschreven in de vorige post, Vétyver van Mona di Orio besteld (plus haar al door mij besproken sierlijke Musc (de heliotroop in het hart komt mij nu over als viooltje) en nog niet besproken Santal Nabataea). Vorige week binnengekomen. Hoe komt het toch dat ik vetyver met een Griekse ij chiquer vindt ‘staan’ dan geschreven met de doodgewone i. Heb ik het nog niet gehad over het accent aigu op de eerste e.
Even vreemd: hoe herinneringen een reeds bekende en geliefde geur van tevoren al in een bepaalde richting kunnen sturen. Van de eerste keer dat ik haar Vétyver rook, direct na de lancering in 2011, is me bijgebleven dat je aan een uit den treure behandeld ingrediënt toch een eigen draai kunt geven (zoals bijvoorbeeld, tegen de verwachting in, niet gebeurt in Tom Fords grijze variatie uit 2009 – toch in de dertien-in-een-dozijn-categorie).
Di Orio’s vetiver is minder zwoel en overrompelend qua vetiver-kracht dan bijvoorbeeld Serge Lutens Vetiver Oriental. Eerder meer subdued deze subtiel-sensuele golven die uit het gedroogde gras opstijgen.
De laatste keer dat ik met mijn neus in Vétyver dook ter analyse (twee jaar geleden ongeveer), leek het of de vetiver zich gehuld had in wierook besprenkeld met harsen – ik durf het bijna niet op te schrijven, want zo’n uitgehold cliché, maar in dit geval toch waar: mysterieus. Maar bedenk me nu dat dat de olfactiefe nasleep in de ruimte van de eveneens geteste wierookgeuren hiervan de oorzaak kan zijn geweest.
Met deze ‘voorkennis’, probeer ik Vétyver weer, en nog een keer, en nog een keer en nog een keer in een van andere geuren vrije ruimte. Kan niet anders: het is ‘vetiver anders’ – dus geen nadruk op het fris-houtige aspect; de frisse intro van blauwe gember en grapefruit is meer een zucht dan een golf. Erg beschaafd. In mijn gedachten dus heftiger. Mooi blijft de mix van specerij (nootmuskaat) en kruid (salie) die de vetiver als het ware verwarmen en de basis die er een sensuele glans aangeeft. Maar mijn herinnering – dat pats, boem, ta-da!, hallo hier ben ik, binnenkomen van de geur – rook iets anders. Krijg de neiging om Vétyver te layeren met haar Cuir (2010).
SANTAL NABATAEA
Pats, boem, ta-da!, hallo hier ben ik – dat heb je dus dírect met Santal Nabataea (2018). Je neus zit direct midden in het sandelhout. Zonder grof en brutaal te zijn. De inspiratie is high brow: de klei-achtige geur van terracotta van het uit zandsteen gebeeldhouwde heiligdom Petra in de Jordanië. FYI: laatste is het adjectief van de Nabateeërs, een Arabisch volk uit de klassieke oudheid met een religie waarin de verering van rotsen centraal stond. Grappig de overeenkomst in a way: de geur van Alaïa – de ontwerper met dezelfde naam is geboren in Tunesië – is geïnspireerd op het koude water dat zijn grootmoeder gooide tegen de door de zon verhitte witte kalkmuren.
De ode lijkt me vanzelfsprekend: op de best kwaliteit sandelhout denkbaar. Wat ik me afvraag: betreft het de echte? Die uit India (de echte dus) mag volgens mij alleen voor religieuze doeleinden worden gebruikt. Of is het Australisch sandelhout dat een luxe-behandeling kreeg? Of heeft het huis ‘wat’ kunnen kopen van het door Chanel geleide re-real sandelhout-project onder leiding van Christopher Sheldrake in Nieuw-Caledonië?
Dat komt vooral door de uitbarsting van kruidigheid die direct start met peper. Met een beetje fantasie gaat het sandelhout aan de wandel en ontmoet op weg door de zandwoestijnen van Petra de andere ingrediënten. Santal Nabataea is voor mijn gevoel lineair, in de zin dat je het sandelhout direct ruikt. Er is niet echt sprake van frisheid in de ‘opening’, hoewel peper dat wel kan bewerkstelligen en wiens warm-scherpe trilling wordt onderstreept door zwarte bes-blad. Maar bestaat er zoiets als warme frisheid? Maar het kan ook verbeelding zijn, en ruik ik het omdat deze twee bij de opgegeven ingrediënten staat.
Hoe het ook zij: Santal Nabataea, door Fredrik Dalman, is helemaal gemaakt met de filosofie van Mona di Orio indachtig. Dus: rijk, gul, krachtig en eigen. En op een bepaalde manier heel erg Arabië. Alsof Santal Nabataea daar is samengesteld en niet in Amsterdam, Europa – sluit dus aan bij de inspiratiebron.
De voor mij ondefinieerbare, maar trefzekere elegance kan ik niet traceren, altijd een goed teken. Het is anders; zacht, bloemig, zalvend… ik hou het op de mix van gedroogde abrikoos, oleander (die als je heel goed op het juiste moment, in het juiste seizoen ‘een soort van’ bloemigheid verspreidt), opoponax en klei.
Het is de som der deze vier delen die dit verfijnde gevoel oproept. Maar stel je dit ingrediëntenkwartet in gedachten eens voor en er gebeurt iets spannends: de zoete droogte van de abrikoos, besprenkeld met een poederige bloemigheid, de warmte van opoponax opdrogend op klei.
Dat koffie een mooi alternatief kan zijn voor bijvoorbeeld patchoeli/amber (zonder al te hinderlijk gourmand te worden, zonder het gevoel te hebben in Starbucks te zitten), bewijst Fredrik Dalman. Het geeft het sandelhout een kracht zonder dat het zijn romige bloemigheid verliest. De nasleep is lang houdend, de sandelhout wordt één met de huid.
Hoewel tegenwoordig, in onze ‘zelf-feliciterende’ en overdreven complimenten rondstrooiende maatschappij, de kwalificatie te pas en onpas wordt gebruikt (zonder dat daar echt reden voor is), is hier toch écht sprake van vakwerk en… liefde voor het vak. Laatste wordt steeds minder beleden door neuzen dan je zou vermoeden.