‘ZOWEL PRIMITIEF ALS EXOTISCH’. WAS HET MAAR WAAR
PLUS: EEN VAN GEURENGOEROE’S HEFTIGSTE OLFACTORISCHE ERVARINGEN
Laten we eens een keer op niveau beginnen en Shakespeare citeren: Fair is Foul, Foul is Fair. Wordt voorgedragen door de drie heksen aan het begin van het toneelstuk Macbeth (première 1606). Hiermee wil Shakespeare aantonen dat wat als goed wordt beschouwd, in feite slecht is en wat als slecht wordt beschouwd, eigenlijk goed is. Via een geitenpaadje kun je dit ook toepassen op geur door het stellen van de vraag: wanneer gaat lekker over in vies, vies over in lekker?
Dat is – met zoals zoveel dingen – persoonlijk. Dus betrekken we het op onszelf. Ik vind dat de meeste wasmiddelen je ‘geurtechnisch’ niet in een droomweide doen belanden – een geliefd beeld in deze industrie. Ik ruik eerder een ‘keiharde’ scherpe witte musk ‘met de geur van katoen’, met iets penetrant ondefinieerbaar viezigs hangend op de achtergrond. Soms vermengd met een vleugje kermissnoepgoed dat voor bloemen moet doorgaan. Wat als ‘goed’ wordt voorgesteld vind ik ‘slecht’.
Waar ik ook onpasselijk van wordt: een drukbezochte parfumerie zonder luchtververser – je wordt overmand door een te veel rondspuiten samengebald in een onzichtbaar en ondoordringbaar wee-penetrant wolkdek. Ook weer associaties oproepend met te veel witte musk maar dan gecombineerd met C16 H28 O, cetalox, grisalva, ambrox, amberlyn en ambroxan en al die andere synthetische variaties op ambergris.
Wat ik wel lekker vind, daar lopen de meesten mensen niet mee weg. Nog niet. Van de week rook ik het weer terwijl ik de hond uitliet: door de mist heen, ijzige koude lucht, hooi vermengd met koeienmest en humus. Het heeft iets aards, animaals en oer, dit keer perfect gedoseerd en dus aangenaam: even diep inademen. In de parfumindustrie zijn, zoals bekend, ingrediënten met het vermogen dierlijke geursporen te verspreiden sinds met midden van de jaren zeventig verboden: musk, civet en bevergeil.
Nu is er, zo blijkt, al millennia-lang een alternatief (het was in het oude Egypte al bekend), dat langzamerhand de parfumlaboratoria begint binnen te druppelen: de excrementen van de hyrax (die worden geoogst zonder het beest te kwellen of gevangen te houden). Ik werd er voor het eerst, ik denk tien jaar geleden op geattendeerd door Marc-Antonio Corticchiato van Parfum d’Empire – je weet wel die geweldige neus die zich in eerste instantie liet inspireren door historische gebeurtenissen, personen en dieren.
Ga je al www-ent op zoek naar meer info over de hyrax dan kom je snel terecht bij de African Wildlife Foundation. Op https://www.awf.org/wildlife-conservation/hyrax wordt echter, merkwaardigerwijze, geen melding gemaakt van de sensualiteit – in de ware zin van het woord – oproepende vermogens van deze grondstof, afkomstig van het dier dat bij ons ook bekend is als de klipdas.
Hoe ontstaat het? Het rotsachtige materiaal waarop de hyrax zijn uitwerpselen en urine achterlaat – ook wel Afrika Stone genoemd – versteend; wordt bruis en broos (maar verhardt ook) en tijdens het extractieproces samengedrukt. De donkere olie die eruit stroomt, wordt behandeld met hexaan (koolwaterstof), vervolgens bevroren en gefilterd. Er volgt een rijpingsfase, totdat een harsachtig absoluut ontstaat. Die openbaart een dierlijke, diep-complex gefermenteerde geur met elementen van musk, castoreum, civet, tabak en oudh. Zo wil ik het horen.
Als je ingrediëntensites moet geloven, kunnen sommige van deze excrementen 50.000 jaar oud zijn en hierdoor als het ware authentiek oermateriaal onthullen, want net zoals barnsteen van de Pinus succinifera behoudt hyrax-fossiel zijn geur (dat wist ik dus niet van de Pinus succinifera).
Na al deze verdieping in de materie, was ik benieuwd naar Hyrax van Zoologist, maar ook ‘angstvallig’ gezien mijn ervaring met hun Civet. De inspiratie van Zoologist: ‘De Afrikaanse zon klimt naar zijn plek in de ochtendhemel en reikt over een bergketen om een brede, platte rots te strelen. Uit de schaduw van een smalle spleet verschijnt een hyrax-familie, waarbij heet stof de glans van hun gouden vacht dof maakt. Ze nestelen zich op de warme rots om te zonnebaden, maar blijven altijd waakzaam. De schaduw van een stijgende adelaar snelt over de grond. Met een dringende gil gaat het alarm – de kolonie haast zich om dekking te zoeken. Terwijl de hitte van de zinderende zon toeneemt, komen oude aroma’s vrij uit de verschroeide rotsen, de schaarse vegetatie en het versteende hyraceum (de officiële naam van het ingrediënt). Griezelig verstrengelen ze zich om een geur te vormen die zowel primitief als exotisch is, waarbij de dierlijke neigingen getemd worden door een ondertoon van zoete bloemen.’
Zoologist over de compositie: ‘De kern van Hyrax is een gedurfd, zelden gebruikt ingrediënt in de parfumkunst – Afrikaanse steen of hyraceum, die deze gewaagde, dierlijke geur zijn kenmerkende handtekening geeft. Dit unieke parfum combineert vakkundig (bescheidenheid blijft een deugd in de parfumindustrie) saffraan, roze peper, whisky, roos en musk om een abstract beeld op te roepen van een stoffig Afrikaans berglandschap. Net als de behendige hyraxen die uit bergspleten op zoek naar de zon op hun muskusachtige huid, zal de geur zich een weg banen naar je zintuigen.’
Moet gezegd: interessante compositie, maar in a way toch ook weer braaf. In de zin van: het is een beproefd en geliefd basisrecept voor een nichegeur: na een scherp-medicinale opening (wierook) worden saffraan en roos als hoofdversierders opgevoerd (saffraan is het nieuwe vanille in niche-kringen), omringd met donker-rokerige ingrediënten die garanderen dat de geur blijft hangen. Mijn eerste indruk: wierookharsdruppels gerold in zwoel zand. Voor de zekerheid, de eerste indruk van mijn partner: ‘Wierook!’
Ik krijg in ieder geval een prettig vintage-gevoel, want met andere ingrediënten wordt dezelfde weelde en gelaagdheid opgeroepen als de leren chypres uit de jaren veertig en vijftig gecombineerd met een vleugje nu.
Alleen net zoals met Civet: de misschien onterecht hoge verwachtingen bij mij kunnen alleen maar teleurstelling oproepen. Als je een geur Hyrax noemt en je bent bekend met de werking, dan moet je dat ruiken. En niet zo’n klein beetje ook. Dan wil je tijdens het genieten ervaren of het zich op de grens van goed en slecht, lekker of vies bevindt. En of de compositie naadloos in elkaar overloopt of juist uit de bocht vliegt van viezigheid. Het is er wel, die hint van dierlijkheid, maar voor mijn gevoel te veel getemd. Wetende dat het ‘erger’ kan zijn, houd ik de moed erin.
Je kunt met geuren niet alles oproepen wat je graag zou willen. En dat is vaak de mare tegenwoordig met ‘excentrieke’ parfumeurs: de fantasie is te groot, de techniek om dit te realiseren te beperkt. Of ze worden toch teruggeroepen door de commerciële afdeling – ‘Het geld moet ergens vandaan komen!’ – omdat die vindt dat de oorspronkelijke bedoeling van de parfumeur echt stinkt, wat dus ook de bedoeling was – ‘Dûh!’
Hoogste tijd dat ik the real stuff eens ga ruiken, en dat kan want inmiddels volop te koop. De omschrijving van http://www.hermitageoils.com bevalt me wel: ‘Een echte stinker van het extreme soort, zeer urinoir en fecaal van aroma en perfect voor een geestverruimende tinctuur.’
PS: Ik heb aan check, dubbel check, triple check gedaan, om me ervan te overtuigen dat ik toch niet ruik wat ik graag zou willen ruiken. Het wonder geschiedt niet bij mij. Geen primitief-exotische essence, maar gewoon een wierookachtige geur. Lekker dat wel, maar dat was nu juist niet de bedoeling.
Grappig: de officiële persfoto van Hyrax doet me denken aan een zeer gedenkwaardige geur-ervaring. Ik werkte vroeger gratis en voor niets bij een kunsthandelaar – er kwam bijna niemand langs, dus kon ik werken aan mijn journalistieke ambities. Een van zijn specialisaties: houten beelden uit Afrika. Een keer vroeg hij mij of ik een partij van die maskers en voodoo- en voorouderbeelden naar zijn depot wou brengen. Zo gezegd zo gedaan.
En bij de opening gebeurde het: alsof je een heiligdom betrad. Het rook er zo intens naar hout: oud hout, ebbenhout, rozenhout, droog hout, vermolmd hout, verbrand hout… en het was ook nog eens dertig graden. Het duizelde me. Zoiets had ik nog nooit ervaren. Vergelijkbaar met een rondzwaaiend wierookvat in de kerk, maar droger en overweldigender. De beperkte grootte van de ruimte, versterkte het olfactorische bombardement. Het leek wel alsof het samengebalde parfum, jaren wachtend op het juiste moment, wou ontsnappen uit de kleine opslagplaats. Ik gebruik het woord niet graag in relatie met parfum, want het is verworden tot een cliché: magisch. Maar dat was het. En tevens voor mij ‘weer eens’ het bewijs dat je de olfactieve kracht van de natuur niet in een flacon kunt vatten.
Hierop voortbordurend: ik vond ooit tijdens ‘mijn Brusselse jaren’ een quasi-antieke klok op straat. Meegenomen in verband met een project. Telkens als ik thuiskwam, de dagen erna, rook ik een enorme sterke drooghout-geur met zoete nuances. Ik kon het niet direct plaatsen tot dat – ephinany! – het tot me doordrong. De klok was gemaakt van rozenhout dat zijn parfum gewoon bleef verspreiden. Heb hem ook meegenomen naar mijn vaste verblijfplaats op het Drentse platteland. Toen Maria van Geuren, de eerste keer langskwam in mijn dorp zei ze:’Wat ruikt het hier lekker, rozenhout?’ Mij was het inmiddels niet meer opgevallen, maar zij rook de klok die in de nok van de zolder opgeborgen lag in een verhuisdoos, door alle verdiepingen heen.