WARM-KRUIDGE VETIVER
ZALIG-KRUIDIGE SANDEL MET ‘ABSTRACTE’ GOURMAND-TOETS
Zoals geschreven in de vorige post, Vétyver van Mona di Orio besteld (plus haar al door mij besproken sierlijke Musc (de heliotroop in het hart komt mij nu over als viooltje) en nog niet besproken Santal Nabataea). Vorige week binnengekomen. Hoe komt het toch dat ik vetyver met een Griekse ij chiquer vindt ‘staan’ dan geschreven met de doodgewone i. Heb ik het nog niet gehad over het accent aigu op de eerste e.
Even vreemd: hoe herinneringen een reeds bekende en geliefde geur van tevoren al in een bepaalde richting kunnen sturen. Van de eerste keer dat ik haar Vétyver rook, direct na de lancering in 2011, is me bijgebleven dat je aan een uit den treure behandeld ingrediënt toch een eigen draai kunt geven (zoals bijvoorbeeld, tegen de verwachting in, niet gebeurt in Tom Fords grijze variatie uit 2009 – toch in de dertien-in-een-dozijn-categorie).
Di Orio’s vetiver is minder zwoel en overrompelend qua vetiver-kracht dan bijvoorbeeld Serge Lutens Vetiver Oriental. Eerder meer subdued deze subtiel-sensuele golven die uit het gedroogde gras opstijgen.
De laatste keer dat ik met mijn neus in Vétyver dook ter analyse (twee jaar geleden ongeveer), leek het of de vetiver zich gehuld had in wierook besprenkeld met harsen – ik durf het bijna niet op te schrijven, want zo’n uitgehold cliché, maar in dit geval toch waar: mysterieus. Maar bedenk me nu dat dat de olfactiefe nasleep in de ruimte van de eveneens geteste wierookgeuren hiervan de oorzaak kan zijn geweest.
Met deze ‘voorkennis’, probeer ik Vétyver weer, en nog een keer, en nog een keer en nog een keer in een van andere geuren vrije ruimte. Kan niet anders: het is ‘vetiver anders’ – dus geen nadruk op het fris-houtige aspect; de frisse intro van blauwe gember en grapefruit is meer een zucht dan een golf. Erg beschaafd. In mijn gedachten dus heftiger. Mooi blijft de mix van specerij (nootmuskaat) en kruid (salie) die de vetiver als het ware verwarmen en de basis die er een sensuele glans aangeeft. Maar mijn herinnering – dat pats, boem, ta-da!, hallo hier ben ik, binnenkomen van de geur – rook iets anders. Krijg de neiging om Vétyver te layeren met haar Cuir (2010).
SANTAL NABATAEA
Pats, boem, ta-da!, hallo hier ben ik – dat heb je dus dírect met Santal Nabataea (2018). Je neus zit direct midden in het sandelhout. Zonder grof en brutaal te zijn. De inspiratie is high brow: de klei-achtige geur van terracotta van het uit zandsteen gebeeldhouwde heiligdom Petra in de Jordanië. FYI: laatste is het adjectief van de Nabateeërs, een Arabisch volk uit de klassieke oudheid met een religie waarin de verering van rotsen centraal stond. Grappig de overeenkomst in a way: de geur van Alaïa – de ontwerper met dezelfde naam is geboren in Tunesië – is geïnspireerd op het koude water dat zijn grootmoeder gooide tegen de door de zon verhitte witte kalkmuren.
De ode lijkt me vanzelfsprekend: op de best kwaliteit sandelhout denkbaar. Wat ik me afvraag: betreft het de echte? Die uit India (de echte dus) mag volgens mij alleen voor religieuze doeleinden worden gebruikt. Of is het Australisch sandelhout dat een luxe-behandeling kreeg? Of heeft het huis ‘wat’ kunnen kopen van het door Chanel geleide re-real sandelhout-project onder leiding van Christopher Sheldrake in Nieuw-Caledonië?
Dat komt vooral door de uitbarsting van kruidigheid die direct start met peper. Met een beetje fantasie gaat het sandelhout aan de wandel en ontmoet op weg door de zandwoestijnen van Petra de andere ingrediënten. Santal Nabataea is voor mijn gevoel lineair, in de zin dat je het sandelhout direct ruikt. Er is niet echt sprake van frisheid in de ‘opening’, hoewel peper dat wel kan bewerkstelligen en wiens warm-scherpe trilling wordt onderstreept door zwarte bes-blad. Maar bestaat er zoiets als warme frisheid? Maar het kan ook verbeelding zijn, en ruik ik het omdat deze twee bij de opgegeven ingrediënten staat.
Hoe het ook zij: Santal Nabataea, door Fredrik Dalman, is helemaal gemaakt met de filosofie van Mona di Orio indachtig. Dus: rijk, gul, krachtig en eigen. En op een bepaalde manier heel erg Arabië. Alsof Santal Nabataea daar is samengesteld en niet in Amsterdam, Europa – sluit dus aan bij de inspiratiebron.
De voor mij ondefinieerbare, maar trefzekere elegance kan ik niet traceren, altijd een goed teken. Het is anders; zacht, bloemig, zalvend… ik hou het op de mix van gedroogde abrikoos, oleander (die als je heel goed op het juiste moment, in het juiste seizoen ‘een soort van’ bloemigheid verspreidt), opoponax en klei.
Het is de som der deze vier delen die dit verfijnde gevoel oproept. Maar stel je dit ingrediëntenkwartet in gedachten eens voor en er gebeurt iets spannends: de zoete droogte van de abrikoos, besprenkeld met een poederige bloemigheid, de warmte van opoponax opdrogend op klei.
Dat koffie een mooi alternatief kan zijn voor bijvoorbeeld patchoeli/amber (zonder al te hinderlijk gourmand te worden, zonder het gevoel te hebben in Starbucks te zitten), bewijst Fredrik Dalman. Het geeft het sandelhout een kracht zonder dat het zijn romige bloemigheid verliest. De nasleep is lang houdend, de sandelhout wordt één met de huid.
Hoewel tegenwoordig, in onze ‘zelf-feliciterende’ en overdreven complimenten rondstrooiende maatschappij, de kwalificatie te pas en onpas wordt gebruikt (zonder dat daar echt reden voor is), is hier toch écht sprake van vakwerk en… liefde voor het vak. Laatste wordt steeds minder beleden door neuzen dan je zou vermoeden.