‘CIVETPRET!’
DANK VOOR STANK
Laatst aangepast: 06/12/15
Leeswaarschwuwing: long read
Iedereen doet mee: gewone dingen opblazen tot groot, groter, grootst. Spannend, spannender, ‘aller-spanneundst’. Vooral in de categorie ‘alles voor de kijkcijfers’: documentaires, films, tentoonstellingen en ander ‘drama’. Dus ook het Rijksmuseum. Op zijn homesite is een teaser te zien en te horen van de expo ‘Azië > Amsterdam. Luxe in de Gouden Eeuw’. Begeleid door ‘hysterieuze’, opzwepende muziek – om je in het verhaal te trekken – wordt in kort bestek uitgelegd dat, ik citeer, ‘de komst van Aziatische schatten uit China, Japan, India en Batavia in de 17de eeuw een enorme sensatie teweeg bracht. Lakwerk, ivoor, zilver, zijde, ebbenhout, sieraden en heel veel porselein werden door de Verenigde Oost-Indische Compagnie naar Amsterdam gebracht’.
De voorbijkomende voorbeelden oogden bekend en ‘museum’-vertrouwd. Toch gegaan, ik was benieuwd of de samenstellers ook geur hadden gebruikt – in opkomst in museumland – om de bezoekers nog meer ‘beleving’ te schenken. Niet dus. Maar los daarvan: wat gaap-gaap-saai, braaf, ‘vitrine-veilig’ en daardoor afstandelijk tentoongespreid al deze ‘mooie spulletjes’ voor de toenmalige pronkzuchtige elite (denk: New Luxury-bezoekers avant la lettre).
Want al die kasten, porseleinen vazen, serviezen, zilverwerken, ledikanten en snuisterijen waren in hun oorspronkelijke functie in eerste instantie gebruiks- en siervoorwerpen – toch? Of had ik niet mogen hopen op tot aan de nok gevulde stijlkamers geïnspireerd op koopmanshuizen langs grachten of in ‘welgelegens’ langs de Vecht met daarin al deze artefacten ‘losjes’ gedrapeerd, om juist het alledaagse karakter ervan te benadrukken?
En ik rook ook niets. Ik doel dan niet op de specerijen – kruidnagel, peper, foelie, nootmuskaat – waarop de V.O.C (1602 -1798/1799) na oorlogen met Portugal, Spanje en Engeland het monopolie op wist te verkrijgen in de Indische archipel. Wél op een geur die volgens mij in veel grachtenpanden te ruiken moet zijn geweest: indringend civet van de civetkat. Geliefd om zijn heerlijke geur, dan wel gehaat om zijn verschrikkelijke meur. Of beide: ‘dirty but delightful’.
Die werden namelijk op grachtenpandzolders ‘gehouden’. En niet volgens huidige ‘diervriendelijke maatstaven’. Er bestaat literatuur over deze vorm van dierenmishandeling die overigens nog steeds plaatsvindt (heb ik het nog niet over de bereiding van de duurste ‘koffie verkeerd’ op dit moment – ook op basis van civet). Zoals Steffen Arctanders’ Perfume and Flavor Materials of Natural Origin (1961) waarin hij schrijft dat sommige katten tijdens hun leven 400 tot 800 keer het schrapen van hun geslachtsklieren moeten ondergaan. En dat het ‘goedje’ meer oplevert als de oorspronkelijk uit Abessinië (Ethiopië) afkomstige katten te klein worden gekooid en bang worden gemaakt: scares the ‘shit’ out of them.
Op internet ontdekte ik ook Oliver Goldsmiths’ The History of Earth (1819) waarin hij opmerkt waarom Amsterdamse civet van de allerbeste kwaliteit is. Pagina 239: ‘Wherefor it is not only bred among the Turks, the Indians and Africans, but great numbers of these animals are also bred in Amsterdam where these scraping people make no small gain of its perfume. The perfume of Amsterdam is reckoned the purest of any. The people of other countries adulterating it with gums and other matters, which deminish its value but increase it weight. The quantity which a single animal affords generally depends upon its health and nourishment (…). If a person is shut up with one of them in a close room he cannot support the perfume’ (…). The best civet however is furnished, as was observed, by the Dutch’ – zingt allen mee met Linda: ‘Ik hou van… ‘.
Iets verder wordt uitgelegd waarom civet te prefereren is boven musk – ‘and persons of taste or elegance seem to proscribe it even from the toilet’. En ambergris: ‘is now disused for the less vegetable kinds of fragrance, spirit of lavender or ottor of roses’. Alhoewel civet (zij het trės, trės petit) een comeback maakt, is deze ‘discussie’ eigenlijk niet meer actueel. Puur om het feit dat bijna alle dierlijke noten uit parfums zijn gezeefd. Zelfs de nu verplichte synthetische variaties van ‘echte’ dierlijke musk, bevergeil, ambergris en dus civet worden sporadisch – en dan alleen spaarzaam – verwerkt.
Helemaal geloven kun je dit ook weer niet, gezien er nog steeds nog een ‘levendige’ handel en dus ook mishandel in civet is. Maar daarvoor je moet uitwijken naar Azië, waar er nog steeds andere criteria op na worden gehouden wat dierenwelzijn betreft.
Maar dat wil niet zeggen dat echte civet niet meer in Europese parfums wordt verwerkt. Waar een wil is, is een weg: je kunt altijd civetone – de synthetische variant – ‘declareren’ op de verplichte ingrediëntenlijst in plaats van. Met een beetje fantasie is civet het ‘oudh’ van de Gouden Eeuw. Want laatste wordt nu door velen in eerste instantie ook als stank ervaren, maar er eenmaal aan gewend en begrepen, snappen mensen de olfactorische sensatie. En ook van oudh is er nu meer fake dan the real thing in omloop.
Civet was lang een belangrijk en vanzelfsprekend onderdeel – subtiel geserveerd dat wel – van klasseparfums. Van Jicky (1889) van Guerlain, N° 5 (1921) van Chanel, Joy (1936) van Patou tot aan Miss Dior (1947) van Dior. Van Givenchy’s Ysatis (1984) tot aan Knowing (1988) van Estée Lauder. Nu wordt het in de nichebranche – weer – toegevoegd om geuren een gevoel van luxe, een chique dimensie en een strelende warmte te geven dat doet denken aan bont.
Maar dan moet je wel oppassen volgens Tanja Deurloo van The Perfume Lounge. Bij de ene parfumeur is het bont versleten met mot er in, bij de ander glanst het je tegemoet. De niet-verstaander en niet-begrijper associeert het direct met poep en ervaart het als echt vies. Bij Deurloo ligt de grens bij Absolue pour le Soir (2010) van Maison Francis Kurkdjian. Meer prettig-à-porter volgens haar: Salome (2015) van Papillon en S.T.I.N.K! (2015) van – toeval of niet? – Le Bienaimé.