100 jaar N°22
MIJN FAVORIETE ALDEHYDE-CHANEL
INGEHOUDEN ZWOELE ELEGANCE
De waarheid bestaat niet. Feiten wel. Geschiedenis wil met feiten de waarheid vastleggen. Of is het: de waarheid wil met feiten de geschiedenis vastleggen? Moeilijk, moeilijk. Bijkomend probleem: ‘iedereen’ interpreteert feiten anders, ‘iedereen’ kleurt de geschiedenis op eigen wijze. Dat werd me een tijdje geleden duidelijk tijdens een uitzending van het radioprogramma Onvoltooid Verleden Tijd waarin werd stilgestaan bij het eeuwfeest van het beroemdste parfum ter wereld: N°5.
Er werden een aantal aannames gedaan die ik ‘questionable’ vond. Wat me het meest stoorde: het leven van Gabrielle Chanel werd geanalyseerd door een bril van het politieke correcte denken van nu. Er werden haar daarnaast ook diverse emancipatoire kwaliteiten toegedicht – zoals hoe ze met N°5, de hogere klasse met de ordinaire klasse verbond, of zoiets – die ik vergezocht vond. En eigenlijk overbodig: Gabrielle Chanel is tegen wil en dank de belichaming geworden van de moderne vrouw tijdens het interbellum.
Wat niet in de uitzending ter sprake kwam – en dit is ‘mijn’ waarheid – is dat Chanel het parfum in eerste instantie als een eenmalig relatiegeschenk zag. Zo zou ze N°5 tijdens de ontwikkelingsfase in restaurants hebben getest: telkens als een vrouw haar tafeltje naderde, spoot ze het parfum kwistig rond. Als mensen vroegen van wie dit heerlijke parfum toch was, antwoordde Coco bescheiden dat zij ‘het idee had om dit parfum voor haar clientèle te introduceren’, maar dat ze nog aarzelde. Dezelfde strategie paste ze toe in haar salon aan de rue Cambon.
N°5 was in 1921 niet meer en niet minder een van de vele parfums die verschenen, wel een van de eerste couturehuizen die het deed. Men neme: Le Bonheur Existe (Avenel), Karess (Bourjois), Cappi (Cheramy), Dacry (Cottan), Paris, Emeraude (Coty), Stephanitos (Crown Perfumery), Toujours Moi (Dana), Jasmin, Sous la Charmille (Fontanis), Candide Effleuve (Guerlain), Enigma, Magda, Kismet (Lubin), L’Heure Jolie, Jasmin (Violet) en natuurlijk Tosca van Mülhens. Ook wel bekend als ‘the poor women’s N°5‘.

En dít parfum is voor mij nu juist een van de grote mysteries van de parfumgeschiedenis: hoe kan tegelijkertijd een soort van dezelfde, door het gebruik van aldehyden, revolutionaire compositie worden gepresenteerd? Is Ernest Beaux, de door de Russische revolutie gevluchte Russische neus (en de neus achter N°5) in Keulen de trein uitgestapt (hoofdzetel van Mülhens) om daar ook zijn formules te slijten voor hij in Parijs arriveerde? Vergeet niet dat hij de N°5-formule vóór Chanel aan François Coty trachtte te verkopen, alleen die weigerde omdat hij de productie ervan te duur vond.
Maar dit is een ander onderwerp. Mijn vermoeden dat Chanel in eerste instantie haar N°5 gewoon als een eenmalig iets zag, wordt bewezen volgens mij door het ‘feit’ dat ze een jaar later – in 1922 dus – N°22 presenteerde (twee jaar later gevolgd door Cuir de Russie, Gardénia in 1925 en Bois des Iles in 1926). Maar ja, dat is mijn interpretatie. Moet gezegd: dit is voor mij weer een bewijs hoe origineel Gabrielle Chanel (een geur sec naar een jaartal vernoemen) was en dat ze geuren in eerste instantie letterlijk als iets ‘éphémères’ zag (betekent: vluchtig; vroeger was in chique Louis Couperus-kringen éphemeer een courant Nederlands woord), als iets aardigs, als een relatiegeschenk zag.
Genoeg geïnterpreteerd. Nu de geur. Ten eerste: de geur was in Amerika tot in de jaren zeventig gewoon te koop in de reguliere parfumerie zonder ‘niche’-of ‘vintage’-etiket. Ten tweede: het is moeilijk om mensen met een vast gebruik te overtuigen. Zo zeg ik ‘al jaren’ dat N°22 (ook gemaakt door Ernest Beaux) verfijnder is dan N°5. Heeft tot nu toe weinig indruk gemaakt. Ik heb slechts één N°5-gebruiker ervan weten te overtuigen.
Toch is voor mij is de tweede Chanelgeur de kwintensens van een aldehyde omdat de geur zowel de koele, metaalachtige kant van bloemen als het vermogen om die te veredelen; te polijsten verenigt. Een andere reden: bij witte bloemen – in dit geval tuberoos, meiroos en oranjebloesem – lijkt het alsof aldehyden vanzelfsprekend nog beter hun best doen; de geur popt er mee up als champagnebubbels terwijl op de achtergrond de witte bloemen op het punt staan om in volle olfactorische glorie uit te barsten. De geur in drie woorden: ingehouden zwoele elegance. Ook mooi is dat de basis van vetiver en vanille de compositie een vanzelfsprekende donker-zachte onderlaag geeft, zonder de bloemen in de weg staan.
N°22 is daarnaast minder zwaar op de hand. Het is levendig, warm en zacht tegelijkertijd, zwevend tussen sensueel en gereserveerdheid. Als je in parfumclichés gelooft: het lonkt, maar creëert ook afstand. Heel cheap gezegd: look but don’t touch. Iets persoonlijker geïnterpreteerd: járen geleden zag ik Jerry Hall eens tijdens een hip feestje in Parijs. Wat ik niet wou, deed ik toch: ik staarde haar als een klein kind na, omkijkend in verwondering, overmand als ik was door zoveel schoonheid. Het spatte ervan af. Maar ik voelde ook aan dat haar benaderen niet tot de mogelijkheden behoorde – ‘a goddess on a mountaintop’ zoiets. Had ik het maar gedaan, was ze nu niet getrouwd met Rupert Murdoch (inmiddels 90). Maar dit terzijde.