HOE RUIKEN MIDDELEEUWSE MINIATUREN?
KUN JE ERVAREN IN HET MUSEUM CATHERIJNECONVENT
Beetje een vreemde vraag die wordt gesteld tijdens de tentoonstelling Magische Miniaturen (te zien én te ‘mini’-ruiken tot en met drie juni 2018) in het centrum van Utrecht gevestigde museum dat als doel heeft ‘de esthetische, culturele en historische waarden van het christelijk erfgoed te belichten, met het doel meer inzicht te krijgen in onze huidige leefwereld’.
Naam van de expositie: Magische Miniaturen. Ik zou miniaturen (en manuscripten) eerder omschrijven als magnifiek. Dus in de zin van fantastisch, fenomenaal, geweldig, glansrijk, grandioos, illuster, luisterrijk, oogverblindend, prachtig, schitterend, subliem, voortreffelijk. De reden: daardoor leg je meer nadruk op de werkwijze en totstandkoming in plaats van de – veronderstelde – werking. Tenminste als je magisch naar de letter interpreteert, want magische is afgeleid van magie, dus ‘de vermeende kunst van het manipuleren van de werkelijkheid met behulp van speciale objecten, spreuken en rituelen op basis van verborgen krachten’. Niet bepaald ‘ons’ christelijke erfgoed uitdragend, lijkt me.
Om een cliché te gebruiken: je komt ogen te kort. Elk middeleeuws miniatuur is eigenlijk een ‘tentoonstelling’ op zichzelf, een venster op de wereld. Sterker, slechts twee perkament vellen uit een getijdenboek (handschrift gebruikt door leken voor privédevotie) brengen je al in een andere wereld. Prachtig al die ‘zwier en zwaai’ in het aanzetten van hoofdletters, ‘encadreringen’ en de mini én minutieuze tekeningen met duizelingwekkende details die bij achteloos kijken gewoon over het hoofd worden gezien. Altijd leuk: het dagelijkse leven van toen uitgebeeld: ‘De manuscripten tonen een wereld vol bloemen, dieren en glooiende akkers. Behalve bijbelse taferelen en heiligen zijn ook afbeeldingen te vinden van dagelijkse, en minder dagelijkse activiteiten, zoals boeren op het land en hertogen tijdens de jacht’.
Elke tentoonstelling moet tegenwoordig een multi-zintuiglijke ervaring zijn. Gewoon alleen kijken en gewoon ondergaan en interpreteren is er niet meer bij. Dus ook bij Magische Miniaturen niet. Je kunt zelf manuscripten maken met plakplaatjes, stempels en nog wat andere hulpmiddelen. Tijdens mijn bezoek alleen maar uitgevoerd door – hoe omschrijf je de belangrijkste doelgroep van musea, waartoe ik inmiddels zelf ook behoor, op een leuke manier – actieve, midden in het leven staande vijftigplussers. Maar moet dat nou? Hiermee doe het je het letterlijke en figuurlijke monnikenwerk echt tekort, maak je het tot ‘een even voor de leuk’-tijdverdrijf. Of moet je als bezoeker hierdoor juist ondervinden dat het nog niet zo makkelijk is. Maar dan kun je bij elke tentoonstelling een publieksatelier inrichten waar afhankelijk van het geëxposeerde werk naar hartenlust kan worden geschilderd, gebeeldhouwd, geborduurd, geëtst, gefilmd, gemonteerd etc. etc.
Wat je niet vaak kunt in musea: bewust ruiken. Dus speciaal voor een expo gemaakte geuren. Is vaak een kwestie van het beschermen van kunstwerken tegen ‘negatieve invloeden van buitenaf’ – iets wat geurmoleculen in dit geval kunnen zijn. Daarom zitten de, naar ik aanneem, speciaal voor Magische Miniaturen gemaakte geuren in kastjes opgeslagen. Magische Miniaturen stelt de vraag ‘Hoe ruikt een miniatuur?’ Ik dacht zelf: een beetje muf, oude verf (gemaakt van, hoe hip nu, natuurlijke ingrediënten), leer, kortom alles wat je je bij oude boeken en oude bibliotheken voorstelt.
Maar er wordt iets anders bedoeld: wat voor een geuren roepen drie geselecteerde miniaturen op? Niet typische geuren uit de middeleeuwen zoals wordt gesuggereerd. Want geuren zijn van alle tijden en ruiken hetzelfde. Dus ook het gras waarover Johannes de Doper loopt, de geur die je opsnuift in een boomgaard (in dit geval appel) waarin een boer en boerin aan het werk zijn en de prachtig, zachte poederige noot van lathyrus. Wonderlijk: ik zag in een Franstalig getijdenboek vlak onder elkaar ‘par ordre de nature’ en ‘apres la fleur’ geschreven. Dat gaan we eens onderzoeken.