ROOK ZO TIJDENS 1923 (AL) DE LENTE?
Jaar van lancering: 1923/2012
Laatst aangepast: 02/04/14
Neus: Hugo Lambert
Concept & realisatie: Franck Belaiche en Hugo Lambert
Ik kijk vanuit mijn Brussels appartement naar buiten. Het sneeuwt, het is nog steeds niet Déjà le Printemps, de geur die samen met Oeillet Louis XV, Relique d’Amour en Rêve d’Ossian de revival is van een parfumhuis waarvan ik het bestaan alleen uit historische parfumboeken ken: Oriza L. Legrand. Interessant: de naam komt van ‘oryza sativa’, een rijstsoort dat werd/wordt gebruikt voor voornamelijk cosmetische doeleinden (poeder).
Het werd opgericht in 1720 door Jean-Louis Fargeon en sloot zijn deuren eind van de jaren dertig van de vorige eeuw. Meer info krijg je bij een volgende bespreking omdat ik enkele standaardwerken op dit moment niet bij de hand heb. Wat ik wel weet: veel van de hergelanceerde geuren werden ontwikkeld in de 20ste eeuw, waaronder Déjà le Printemps – merkwaardig-grappig de oorspronkelijke advertentie. Maar, dat naast geldelijk gewin ook een oprechte interesse tot deze heropening heeft geleid, daaraan hoef je niet te betwijfelen.
Franck Belaiche en Hugo Lambert werden geholpen door Elisabeth de Feydeau, een Franse historicus met als specialiteit de geschiedenis van het parfum in al zijn facetten. Haar dissertatie in 1997 was getiteld: Van Hygiëne naar de Droom, de Franse parfumindustrie van 1830 tot 1945. Inmiddels heeft ze een bureau (ook geconsulteerd door de grote namen uit de industrie) dat veel manifestaties rondom het parfum creëert en ‘historische’ geurkaarsen produceert.
Haar passie voor de rijke Franse parfumgeschiedenis resulteerde eerder in 2005 tot Le Sillage de Reine. Een geur samengesteld door Francis Kurkdjian op basis van een recept afkomstig uit een geschrift van Jean-Louis Fargeon, ‘huisparfumeur’ van Marie-Antoinette (1755-1793) speciaal voor haar gemaakt. Al deze werkzaamheden werd haar door de Franse overheid zeer in dank afgenomen: de minister van cultuur (toenmalig Frederic Mitterand) benoemde haar in 2010 tot Chevalier des Arts et des Lettres.
WAT RUIK IK EIGENLIJK?
Hoewel aan Déjà le Printemps letterlijk een oude, vervlogen ambiance hangt – een van de charmes van de geur – kan het bijna geen origineel recept zijn. Want vijgenblad was in 1923 nog niet bekend – wordt namelijk ‘nu’ synthetisch samengesteld. Wat munt betreft: twijfel. Maar ik denk van niet. Zeer aangename geur.
Het roept voor mij precies op wat je bij een voorjaarsgeur verwacht: knisperend, vochtig groen dat steeds droger en meer ‘verhooid’ wordt door de zon. Opvallend: de rol die galbanum krijgt toebedeeld. Deze extreme frisse groene hars met sensuele ondertoon begeleidt de geur op zijn hele traject en wordt mooi gekoppeld aan het anders frisse, maar niettemin even groene lelietje-van-dalen. Het ingrediënt dat vervolgens zijn aandacht opeist: vijg. En dan met name de houtachtige en groene nuances, niet de vrucht. Munt ruik je trouwens ook goed. Kamille idem. Klaver eveneens, alleen als je je concentreert op het honing-groene aspect van de geur.
Dit alles komt elegant samen in een gedoseerde houtbasis van vetiver, cederhout en ‘mos’. Maar het geheim dat volgens mij aan de geur zijn ‘vergeelde’, ‘vergane’ en ‘vergeten’ charme geeft is toch coumarine. Een van de eerste synthetische parfumingrediënten ontwikkeld in 1883. Met zijn hooiachtige en gedroogde grasnuance, maakt het Déjà le Printemps tot een nostalgisch parfum. Zo rook ooit de lente, zo ‘zag’ je ooit de lente.
RUIK & VERGELIJK
Op de een of andere manier doet de geur me denken aan:
Manuel Canovas Ballade Verte (2007)