IN NAAM VAN HET PARFUM
Jaar van lancering: 2001
Laatst aangepast: 11/03/13
Neus: Lorenzo Villoresi
Ik had afgelopen vrijdag een interview, of eerder gezegd, een gezellig en zeer informatief onderhoud met Lorenzo Villoresi. Hij was door Tanja Deurloo van Annindriya Perfume Lounge uitgenodigd om overdag journalisten te woord te staan en tijdens een soirée diehard parfumsfans te ontmoeten. Maar goed dat ik gegaan ben, want het gebeurt niet elke dag dat een van de betere neuzen naar Nederland komt voor een informele meet and greet. Villoresi is waarschijnlijk de minst trendy onder zijn collega’s. Aan hem kleeft geen lifestyle, hippigheid en celebrity. Hij is gewoon een vakman. Gewoon niet in de zin van alledaags, wél in de zin van zonder toeters en bellen. Hij presenteert zich quasi bescheiden als wetenschapper die min of meer door toeval het metier is ingerold: door zijn universitaire filosofie- en bijbelstudie, raakte hij gefascineerd door de geurgeschiedenis van oude culturen – de Egyptenaren, de Romeinen.
Hij is eigenlijk de Umberto Ecco onder de neuzen: erudiet, onderzoekend, zich vragen stellend die zonder effectbejag het mooiste uit ingrediënten wil halen – in naam van het parfum. Dat ontbreken van een zekere geliktheid en ‘klassieke’ parfumversiertrucs, is een van de redenen dat ik hem redelijk laat heb ontdekt.
Ik wist van zijn bestaan, maar vond/vind zijn huis er zo saai en sec uitzien. Ik weet dat het bij goede parfums om de inhoud draait, maar mijn andere zintuigen willen ook geprikkeld en verleid worden. Ik dacht dus een tijdje als hij weer eens voorbijkwam: ‘zal wel’. Mea culpa, mea ultima culpa. ‘Achteraf’ is het interessant te zien en te ruiken dat Lorenzo Villoresi onderdeel is van de eerste generatie niche-parfumhuizen, die zijn deuren opende – anno 1990 – toen deze kwalificatie nog niet werd toegepast in de parfumerie.
Hij ziet zichzelf niet als niche. Als ik hem hiermee associeer, dan kijkt hij een beetje neerbuigend en laatdunkend. Hij vertegenwoordigt: artistic perfumery. Ik geef hem gelijk. Sterker, doordat op een gegeven moment zoveel nichehuizen – zoals L’Artisan Parfumeur, Dyptique – couturiers en andere luxemerken met neo-nichelijnen – zoals Chanel, Hermès – teruggingen naar de essentie van het parfum, vroeg ik me af wat voor echte parfumeurs de kwintenssens was.
Zo kwam ik bij hem terecht. Het verschil tussen niche en artistic perfumery volgens mij: de eerste is wat succes betreft grotendeels afhankelijk van een interessant verhaal (hoewel dat steeds minder wordt verteld) en, als het even kan, een dito geschiedenis. En als je die niet echt hebt, verzin je die gewoon (gebeurt steeds meer). Ruikt het allemaal prettig, prachtig of onverklaarbaar wonderlijk schoon, dan is dat mooi meegenomen. Bij artistic perfumery is dat laatste eigenlijk het enige uitgangspunt en streven: het je verwonderd laten zweven tussen hemel en aarde ondertussen zoekend naar verklaringen waarom dingen met je gebeuren.
Nu zijn er wel meer neuzen die vinden dat ze artistic perfumery beoefenen, alleen kunnen vele het niet echt waarmaken, gezien hun ‘belangen’ in de parfumindustrie. Villoresi heeft die niet echt. Dat wil zeggen, hij maakt zelden geuren voor de grote jongens. Wat hij wel inmiddels ‘erbij’ doet: grondstoffen leveren aan de parfumindustrie en verzorgingslijnen voor hotelketens. En dit sluit naadloos aan bij zijn eerste successen begin jaren negentig van de vorige eeuw: geurkaarsen en potpourri voor Fendi en Giorgio Armani. Zijn Italiaanse roots en inmiddels onbetwistbare reputatie – in 2006 werd Villoresi onderscheiden met Prix François Coty, zie foto – zorgde er ook voor dat Gucci hem vorig jaar contacteerde. Of hij een geur wou maken die alleen te koop wordt aangeboden in het Gucci-museum? Het resultaat: Forever Now – bespreek ik binnenkort.
Villoresi maakt twee soorten geuren. De eerste: zijn visie op een klassiek parfumconcept, die hij dan ook zo noemt: onder meer Musk (1995), Sandalo (idem), Patchouli (1996) en Acqua di Colonia (idem). De tweede: parfums die een stemming, een verlangen, een droom, een herinnering verbeelden. Zoals: Teint de Neige uit 2000 (de eerste van hem die mij, louter door de naam, pas echt nieuwsgierig maakte), Alamut (2006) en Theseus (2011).
Tijdens ons onderhoud, concentreerden we ons op Yerbamate: een geur die tussen deze twee soorten balanceert. De reden: omdat hij deze geur artistiek het meest geslaagd vindt én omdat het een groene geur is – mijn favoriete familie – die volgens hem eigenlijk niet zo geliefd is bij consumenten – contrary popular belief. Dat verwondert me nog steeds, want als er één familie die het voorjaar in al zijn ziel en zaligheid oproept…
Zijn uitgangspunt: niet origineel, maar dat hoeft ook niet; een lentewei waar je alle sensaties van gras – vers geplukt voor een boeket, gemaaid tot gedroogd door de zon – ruikt. Zijn ‘geheime’ ingrediënt in deze: reukgras (anthoxanthum odoratum). Als je door een wei loopt met alleen dit geparfumeerde gras, dan lijkt het volgens Villoresi net of je door papaverveld loopt, de plant verantwoordelijk voor het ‘tot slaap brengende’ roesmiddel en/of medicijn opium…
WAT RUIK IK EIGENLIJK
Niet dat reukgras (foto) dit effect in Yerbamate – herba en maté samengetrokken – heeft. Alhoewel, als alle frisse groen-knisperende noten zijn vervlogen, heeft de geur een zekere rustgevende werking. De compositie laat in de top, hart en basis een aantal ingrediënten terugkeren: groene noten, thee (maté volgens mij) en gras (vers en gedroogd). Wat ik direct door de citrusnoten ruik, is galbanum die vervolgens een dartel en vrij en blij spelletje gaat spelen.
Dit frisgroene en sensuele hars rollebolt als het ware door een weiland waardoor andere groenmakers aan hem blijven kleven. Eerst speelt het in de schaduw van omringende bomen om vervolgens te jongleren in de volle zon, waardoor de groene noten (gras, munt, dragon) en de bloemen (lavendel en ylang-ylang) steeds droger, hooiachtiger worden. En dat is toch het knappe aan Yerbamate: het geeft je het gevoel dat je daadwerkelijk in een weide ligt. Je voelt de zon schijnen, je hoort de vliegen en bijen zoemen, je ziet de – tegenwoordig helaas te weinig – vlinders ronddartelen, je ruikt de rijke schakeringen van gras: groen, fris, droog, stro-achtig, honingachtig, ‘verbrand’.
Het meest eigenaardige: in de basis van vetiver, patchoeli en cistus labdanum bespeur je ook een poederachtige, ‘verdroogde’ verfijning. Je komt bijna een winters landschap terecht, de ‘wereld’ die Villoresi zo prachtig heeft opgeroepen met Teint de Neige.
RUIK & VERGELIJK
Lorenzo Villoresi had nog zoveel ander interessante dingen te melden, zoals zijn plan voor de Academy of the Art of Perfume en de mogelijkheid om ‘bespoke’-fragrances bij hem te bestellen. Daar heb ik het nog een keer over. Twee dingen wil ik niet onvermeld laten: zijn favoriete geur wat dragen betreft uit zijn eigen collectie: Uomo (1993). En de geur die op hem onwisbare indruk heeft gemaakt: de vintage-versie van Eau de Rochas (1970).
Waar ik ondertussen nog steeds van aan het bijkomen ben: Villoresi liet me ruiken aan een puur natuur-extract van narcis die hij heeft verwerkt in zijn, al door mij besproken, Aura Maris (2012). De naam die ‘men’ aan dit bolgewas heeft gegeven maakt zijn naam meer dan waar: narcotisch. Zwoel, intens, diep, ‘bijna eng’; een sleutel tot een andere wereld die me weer eens liet realiseren hoe krachtig en bijna letterlijk meeslepend de wereld van geuren kan zijn. Ik was gewoon even van de wereld (noem het opium-effect) en mijn vinger waarop ik de narcisessence had gesmeerd, kleurde tot gisteren nog geel.