JASMIJN GEËNT OP HOUT
BINNEN DE LIJNTJES VAN DE KLASSIEKE HERMÈS-‘HUISREGELS’
VERTROUWDE EN VEILIGE HERMÈS-FEEL
Het is soort van vreemd gesteld met de eerste drie Hermessences gemaakt door Christine Nagel. Vind ik. Agar Ebène is degelijk en verzorgd zoals een Hermès-etalage. En Cèdre Sambac zal zich er ook niet misplaatst voelen. Hij herkent zich in de bestverkochte items: de leren producten, de zijden shawls, de suède loafers, ‘double tour’-uurwerken. Oké, het luxemerk heeft ook (mallotig) serviesgoed. Aan de buitenkant soms inderdaad een tikkeltje vreemd, maar als je even door kijkt en in dit geval door ruikt, dan ook hier die vanzelfsprekende vloeiende, afgeronde, zachte, vertrouwde en veilige Hermès-feel.
Veel vragen. Is het dat ik na de geuren van Jean-Claude Ellena, iets meer radicaals, meer uitgesproken verwachtte? Is het dat dat mijn neus moe is van nietszeggende geuren (die door anderen weliswaar als heftig en overrompelend worden ervaren)? Verwachtte ik dat Nagel na haar niche-ervaringen bij Armani Privé (Ambre Soie), Guerlain (Les Elixirs Charnels), Yves Rocher (Rose Absolue) en Jo Malone (26 stuks) helemaal los zou gaan op het parfumorgel?
In ieder geval: Cèdre Sambac heeft niets poëtisch, is droog, is gewoon niet moeilijk doen, de dingen bij hun naam noemen. Het is inderdaad cederhout en sambacjasmijn. Vreemde gewaarding: de geur doet zo natuurlijk en puur aan, dat je je pas later realiseert dat er natuurlijk meer gebeurt.
Nagel zegt dat de inspiratie voor haar Hermessences het Midden-Oosten zijn. ‘Goh, origineel’, denk je dan. Maar gelukkig, heeft ze het niet over het clichébeeld dat wij, westerlingen, van deze ‘sprookjesachtige wereld’ hebben (denk Shalimar Guerlain). Wél over de inhoud: de ‘legendarische’ attars uit India (en Arabië) die volgens mij de komende tijd ‘sturend’ zullen zijn in de nichesector.
Maar inspiratie is iets anders dan daadwerkelijk attars gebruiken. Persoonlijk denk ik dat pure attarbereiding ook voor Hermès te duur is (zie de prijzen van de nieuwe Amouage-attars). Nagel neemt de weelderige attar-rijkdom als uitgangspunt en vertaald dat naar ‘westers’ model.
Het lijkt of vanaf het begin het cederhout in de lak is gezet, het zonlicht weerkaatst erop, straalt, en wordt zacht alsof je het kunt kneden. En toch die houterige nerf, de kern van de geur, blijven ruiken. Mooi. En dan die jasmijn. Die is gelukkig niet ‘Europees’ dus helder, fris en crisp (en aangelengd met witte musk). De sambacjasmijn is dik, vettig en wordt bij vlagen ‘indolisch’, licht dierlijk dus met vlagen van gardenia.
Met een beetje fantasie groeien er twee struiken jasmijn tegen de cederhoutboom: de bloemige en de dierlijke. Maar toch blijft de geur binnen de lijntjes. De eerste snuif indolen die ik vol voldoening in me opnam, smaakte naar meer maar je krijgt het niet (ik wil te veel). Wel leuk: af en toe een groene noot die smaakt naar groene thee en meen zelfs iets van aldehyden te bespeuren.
Ik vraag me af dat wanneer ik Cèdre Sambac blind zou hebben geroken, of ik de jasmijn als zodanig eruit zou hebben gedestilleerd, het is voor mij eerder een assimilatie van witte bloemen, abstract – zo heb ik een flesje pure sambacjasmijn uit India en die ruikt toch echt meer naar sambacjasmijn. Nagels aanpak van jasmijn doet me eerder denken aan de ‘trend’ om witte bloemen te deconstrueren waardoor het groene effect (verondersteld afkomstig van stam en blad) wordt versterkt. En dat is volgens mij gewoon een marketingverhaaltje om – met name de ‘gevaarlijke’ tuberoos – braver, matter dus voor de consument makkelijker te maken.
Nog een raar ding: ik associeer Cèdre Sambac helemaal niet met niche. Eerder met chique-tuttige bloemengeuren uit de jaren zestig – denk ik dit verband aan Hermès’ Calèche (1961).