OF VICE VERSA?
EEN VERGETEN GESCHIEDENIS

Ik heb een zwak voor uitdrukkingen en gezegden. Spitsvondig of dom, maakt me niet uit. Als er maar een soort levenswijsheid in zit verborgen. Neem deze, eeuwenoude uit het Duitse taalgebied die ik geregeld prevel wanneer ik iets verneem waarvan ik nog nooit eerder had gehoord: ‘Mann wird alt wie eine Kuh und lernt immer noch dazu’. Hoewel dat tegenwoordig voor de meeste koeien niet meer geldt, is de boodschap duidelijk.
Ik had het onlangs met de siererwt/reukerwt (lathyrus). Een van mijn favoriete parfumblommekes: zacht, lieflijk met poederige ondertoon. Symbool voor zomer en sentimentaliteit.
Zit zo: tot mijn stomme verbazing en oh heerlijke vreugd hebben sommige van de vorig jaar gezaaide lathyrus de winter overleefd. Opvallend: van de rijke diversiteit aan kleuren, resteren nu alleen wit en paars. En die zag ik reeds, enigszins jaloers, bij onze overburen jaar in, jaar uit terugkeren (ik woon dit jaar ‘al weer’ negen jaar op het platteland). Nu dus eindelijk in mijn eigen tuin. Hierbij moest ik een teleurstelling incasseren: deze overwinteraar ruikt niet noemenswaardig. Je ruikt iets vaags, maar niet echt de kenmerkende poederzachte bloemennoot.
Hoe kan dat nou? Ik begon een beetje te mijmeren en een beetje te googelen. Bracht me tot de volgende conclusie: als de lathyrus orodatus de winter overleeft dan transformeert hij tot de reukloze lathyrus tuberofus. En als je de laatste gaat googelen, dan kom je interessante ‘alte Kuh’-info (ofwel Aha-Erlebnis) tegen.
Hiervoor gaan we terug in de tijd. ‘In de volksmond’ wordt de lathyrus tuberofus aardaker genoemd. Maar het zijn niet de bloemen waarom hij toen geliefd was, maar de knolletjes – die stonden eeuwen geleden al op het menu. Dat valt af te leiden uit de Nieuwe Herbarius van J. Fuchs (1543) en het Cruijdtboeck van Rembertus Dodonaeus of Dodoens (1608).
Hierin wordt de aardaker al vermeld, maar ook onder andere fantasievolle namen. Zoals eerdamandelen, muijsen met steerten, Zeeuwse castanien en eerdvijghen. In Zeeuws-Vlaanderen werd ze aardmuis genoemd, in Vlaanderen meisjes en jongens, en bloemkorfkens. In de Betuwe was ze bekend als muizen-met-staarten en aardnoot. De Van Dale neemt de aardaker voor het laatst in het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (8e druk, 1961) op, zij het ‘als onkruid in de bouwlanden en slechts bij uitzondering aangekweekt’. Het zij zo.
Via www.permacultuur.org leer ik dat vroeger (zonder tijdspecificatie) de aardakker als groente werd gegeten en – we zijn weer thuis – er parfum uit werd gewonnen. Geteeld in de omstreken van Bergen op Zoom, op Overflakkee en de Zeeuwse eilanden, en geëxporteerd naar Frankrijk.
Vandaar de naam: Hollands muisje. De knolletjes kook je als aardappels of pof je als tamme kastanjes. Daarnaast wordt vermeld dat de bolletjes tot plantaardige olie verwerkt kunnen worden. De bloemen, jonge scheuten en zaadpeultjes zijn ook eetbaar – dat verbaast me niets: ze zijn namelijk verwant aan peultjes/doperwten.
Ik moet volgens mij nog een paar seizoenen wachten eer ik zoveel knollen kan oogsten dat ik ze kan serveren. Maar de omschrijving van de smaak, maakt nieuwsgierig: zweemt naar die van amandelen.
Terzijde: vertaal je Hollands muisje in het Frans dan krijg je ‘souris hollandaise’. Google je dat vervolgens dan begint de zoekmachine te haperen en verschijnt alleen maar ‘sauce hollandaise’ op het menu. Of… beschuit met muisjes. Als je dan er dieper op ingaat, kom je via de Franse Wikipedia erachter dat ‘souris de Hollande’ een ‘gesse tubéreuse’, dus een plantensoort is. Geen link met zijn rijke, voedzame verleden.



